zaterdag 1 april 2017

slangenmens 20 smolsmurf 20

DE FRAGMENTEN VAN
HET SLANGENMENS



feuilleton in 20 afleveringen


door don vitalski









20.
nog datzelfde etmaal, maar dan wel een paar onuitsprekelyk verwarde uren later, was rudolf gregorius ermeê bezig, de van doornig hout vervaardigde hoge ladders te beklimmen, die, naar verluidt, zouden leiden tot helemaal naar de top van de wachttorens van sendor. het stortregende pikzwarte maar ook bloedend rode, dodelyk scherpe hagelslagbollen, dus vliegen was niet meer denkbaar - nooit meer! maar de gedreven matrozenaap droeg hem by zich, in een verscheurde juten rugzak, aldoor naar hem uitschreeuwende:"komaan! niet opgeven, vogel! we zyn er byna - we moeten dààrzo zien aan te komen - vlak vooraleêr het gaat bliksemen! want dan," zo brulden-'ie, de harde stormwind ternauwernood trosterend, "dan zullen wy een overzicht op het gehele circus krygen!"
    hoe ze daar zo gekomen waren, begreep gregorius niet. hoe waren ze uit die dievenwagen bevryd, en waarom droeg wél nog de matrozenaap, maar niet meer hyzelf die afgryselyke, loodzware metalen bol rond de enkels?
    hy wist het niet - maar, zo begreep 'ie, het zou hem ook helemaal worst wezen, uiteindelyk. die ontsnapping - die zou dan wel verlopen zyn, zo redeneerden-'ie, volgens de één of de andere anekdote; de zovéélste anekdote in deze van jahwe losgerukte, barre heksenketel van triljarden onbevattelyke anekdotes; het mocht wat!!...
    hy zag die jonge, zo fanatieke verbetenheid van die alsmaar klingende matrozenaap inmiddels alleen maar, wat het was, contrasteren, inderdaad, met zyn eigen vervelende vermoeidheid, zyn eigen tegenzin. een verveeldheid die inmiddels, merkten-'ie veel minder nog met die zogezegde profetie te maken had, die zo overdreven voortvarende nep-voorspellingen van dat slangenmens, zoals dat arrogante slakken-geteisem dan maar, voor de duivel zyn anus, moest zwetsen naar z'n eigen goeddunken; maar wél voelden-onze vriend zich alsmaar meer finaal worden beetgenomen, werkelyk, door zyn eigen wirwar van zieke mymeringen betreffende, inderdaad, die volksbibliotheek, die boekjes waarover in het vorige hoofdstuk, lezers, niet zomaar voor niks zo erg uitgeweid. waar was hy meê bezig? wat dreef hem al die tyd, dat hem nu plotsklaps helemaal niét meer kon dryven? het was als een wandelaar die een stap zette - maar dan in een leêgte wegzakte, in plaats van nog vooruit te komen.
    "ik ben zelf," zo begreep 'ie, "ik ben vermoedelyk zélf zo'n figuur in zo'n boekje. tenminste: nog in het beste geval. want die boekjes van de bulder-bibliotheek: die werden tenminste nog gelézen, iedere zaterdagmiddag. zo erg zelfs, dat ze moesten worden verboden. maar wie zou," zo verliepen zyn gedachten zo morbide, "wie zou myn biographie nu willen verbieden? als niemand die las, als niemand die kende?"
    "komaan, we zyn er byna!" zei de matrozenaap.
    precies onder zyn keihard bloedende, in verhakkelde sandalen gestoken twee apenvoeten, met die bungelende loden bol er nog netjes aan, deed er zich een luik voor; of beter genoemd een opengeslagen gat in het midden van een spiegelglad glimmend stuk terrasvloer; onder dat gat zag je niks; dat kwam: daaronder was er de diepte, honderden meters zuivere diepte en voor de rest niks.
    "die fetisjdryver van 'n slangenmens," dacht rudolf gregorius. "die wil dus hebben, dat ik myn eigen zou gaan ophangen aan ergens de top van 'n dennentak, zoals 'ie het voorspelde?" en hy redeneerden-als volge: als 'ie zichzelf nu inderdaad (en ja: inderdaad rees daar een knalgele maan, middenin deze stortvloed aan regenende damp) al 'ie zichzelf nu inderdaad zou verdoen - maar dan door nu zomaar, onaangekondigd, in dit gat te springen - da verliep het ànders dan hoe die sukkel het meende te mogen hebben bestuurd. "dan beleef ik, terwyl ik myn eigen van kant maak, toch wél dat gevoelen van één enkel, volmaakte, totàle vryheid!!..."
    hy moest lachen. zoals zelfmoordenaars lachten, vlak vooraleêr ze tot hun actie eenmaal zouden zyn overgesprongen. de matrozenaap merkten-'t zelfs; "wat doe je? waarom làch jy zo vreemd?"
    maar rudolf gregorius - hy kon alleen maar blyven lachen. het wintercircus - van de slappe lach. "wat doe je??" zei de matrozenaap. en die sprak nog:"hier!!... neem - een touw!!... uit myn rugzak - het is... een touw... met een lus eraan!!... hang," sprak 'ie nog meer, de windvlagen en -hozen het hoofd biedend, "hang zo'n lus aan één van je poten - voor - als je zou vallen!!"
    hy nam het touw dadelyk van hem over - hy vond de lus ogenblikkelyk, maar stak er dan zyn verdomde, vreselyke vogelkop helemaal in; die vogelkop die niemand lustte, die kop met die walgelyke vleesneus - wie zag er ooit zo'n afschuwwekkend mormel, dat van links naar rechts vloog zonder ooit iéts te hebben bereikt?
    "niet wanhopen," zei de matrozenaap. "da's helemaal nergens voor nodig - daarboven," sprak 'ie, "nog vier- of vyfhonderd meters naar boven klimmen, en we zyn er."
    "ga jy maar alleen!" zei de menselyke neusvogel, nog steeds met die grimmige slappe lach. maar dan verstrakte zyn gelaatsuitdrukking. hy keek de brilaap aan: alsof die brilaap zelf achter zyn eigen, achter de brilaap zyn éigen schouders stond. dus alsof 'ie een spook zag. en de vogel zyn laatste woorden waren nog, op de valreep, met een innig doorleefde verbazing:"neen?..."
    te laat - hy sprong reeds. door het gat in de plankenvloer, ergens helemaal in de allerbovenste regionen van die on-toren. hy viel naar beneên; het touw viel met hem meê naar beneên.
    de honden van commissaris pondi vonden hem, meezogen door die onmogelyke stortwind, enige honderden meters verderop, met zyn poten hoog boven de aarde, zyn nek in die strop, als een jan klaassen zo ongemeen hard op en neêr bungelend aan een fel naar omhoog wyzende dennentak, die afstak tegen de gele maan. "maak hem los," zei pondi, een halfuurtje later er ook by gekomen. en zoals hem gevraagd werd maakte jan van assegracht, de orgeldraaier, met ontzettend veel moeite de morsdode vogel weêr los - met gevaar voor eigen leven.

EINDE

Geen opmerkingen: