maandag 15 mei 2023

gast-auteur


61.

Weer in Parijs had Joseph, nadat hij onderzoeksrechter Lagache had opgebeld, zich op diens vraag recht naar Louve­ciennes begeven. Toen hij er aankwam, had de door gele linten afgebakende tuin rond het huis veel weg van een in allerijl omgespitte akker: overal kuilen en hopen zwarte aarde. Joseph begaf zich naar een groepje agenten dat erop toezag hoe een arbeider bezig was een put, waar hij al tot het middel in stond, verder uit te graven. Tussen hen stond Lagache, een magere man van rond de vijf­tig, met grijs, borstelig haar en sympathieke ogen. In zijn mond stak een pijp. De onderzoeksrechter keerde zijn naar de bodem gerichte blik opwaarts naar de nuchtere wereld van feiten en mensen. En daarin trad Joseph hem en het aangename aroma komend van zijn pijp, tegemoet.

   ‘Iets gevonden?’

   'Twee vergeten afvalzakken met een foetus in de kelder. Verder niks. Dadelijk komt hier een bulldozer de grond weer gelijkmaken. Zullen we naar het mortuarium rijden?'

   'Op de Avenue Kléber ook niets gevonden?' Joseph dacht aan de door hem ingekeken huurcontracten.

   ‘Ik zei het al: het appartement was leeg, op de meubels na. Waarschijnlijk hebben ze tijdig lont geroken. U was in België?’

   Joseph trok het portier dicht, wat hielp om zijn stem boven het gedaver van naderende rupswielen te laten uitkomen. ‘Ik wilde eindelijk nog eens mijn vrouw zien!’

   ‘Waarom spreekt u niet de waarheid, mijnheer Reinhout? Het recht zou ermee gediend zijn. Wij vermoeden dat u uw opdrachtgever wilt beschermen. Denk eraan, het gaat hier wel om de dood van een jong meisje.’

   ‘Hoe is ze gestorven?’

   ‘Er werd haar op onkundige wijze een nier afgenomen. Die dokter Lima is geen chirurg en God weet in welke omstandighe­den en met welk gereedschap de ingreep heeft plaatsgevonden!’

   Na een lange rit, die wegens een enorme verkeersdrukte alle aandacht van de bestuurder eiste, passeerde de combi een nauwe doorgang met neergelaten slagboom tussen twee hoge gebouwen. Ze reden een privéparking op.

   Joseph volgde Lagache naar de deur van een vrijstaand paviljoen. Daarachter bevond zich een kantoor met een mijnheer in witte stofjas. Toen de man zag wie er binnenkwam, stond hij op en leidde hen naar een kale, betegel­de ruimte zonder vensters. Een lichtkoepel in het plafond ver­spreidde een steriel, wit licht. De witte stof­jas duwde een mobiel draagbaar met het vreselijke gezicht van een dood meisje als een onhoudbaar aanrollende stormram naar het midden. Joseph durfde nauwelijks te kijken. Verpletterd door de brute kracht stuurde hij een blik omlaag. Hij deed zijn best om Marij­ke te zien, maar moest het hoofd schudden. ‘Joan, een Engels meisje uit Hull. Ik heb haar één keer vluchtig ontmoet. Ja, in de villa die we zojuist verlieten! Zij was daar met Justine Duroc, een Nederlandse vrouw van wie haar nieuw adres me niet bekend is.’ Hij wendde het hoofd af.

   ‘Toon hem de snede!’ hoorde hij de onderzoeksrechter.

   Het lijk werd omgedraaid en Joseph wist wat van hem ver­wacht werd. Zijn geloken ogen vulden zich met brute werke­lijk­heid, volgepropt met het geronnen bloed langs een verhakkelde kerf. Hij herinnerde zich een droevig wijsje, groen van kleur:

-‘Wijdbeens springt de zee 

  over de hoofden,

           - schuimvlokken in de wind.’

   Zijn benen holden een steile duin af. 

   ‘Verder nog iets, mijnheer Reinhout?’

   Hoofdschuddend perste Joseph een laatste restje adem uit.


(WORDT VERVOLGD...)

Geen opmerkingen: