dinsdag 24 maart 2020

ONS FEUILLETON

HET SECRETARIAAT


feuilleton in 17 afleveringen


door don vitalski


wat voorafging: de buffel heeft onze verteller meêgenomen naar de giraffe, by wie er niets anders dan een soort indringer aanwezig schynt...










7.
zoals nu al een paar keer, voor alle belangryke duidelykheid, met nadruk aangekruist: op dit moment in de vroege morgen was het nog door niemand uitgevonden wat de precieze naam en voornaam was van deze vreemde meneer hier vlak voor ons. door de inzittenden werd 'ie de gehele tyd eenvoudigweg als "de indringer" aangeduid - een benaming die my telkens weêr trof als een bliksemschicht, zonder overdryven.
    op dit moment in de geschiedenis, moeten jullie weten, kénde het circus al iemand die, sinds jaar en dag, "de indringer" werd bygenaamd. maar: in waarheid, als je het naging, was die àndere indringer niet écht een indringer. hy was iemand die zich steeds juist buiten het circus ophield, niet in het circus. bewegingloos verdoken achter zyn in somber, zwart leêr gestoken stuurwiel, in zyn griezelige, mistige bestelwagen, probeerde die àndere indringer, die 'ie was, en die al veel langer bestond, alleen maar naar binnen te gluren, in plaats van werkelyk naar binnen te komen. hy zat daar maar, geheel tydloos en bewegingloos, naar ons turend zoals een vos die naar kippen tuurt, zonder ophouden, moeilyk en lastig door de beschaduwde dwarslatten van de meest buitenste hekken van het circus. meestal stond dat griezelige wezen opgesteld ter hoogte van de stortbaden - die, door zyn schuld, in onbruik waren geraakt. tussen een paar kale, dunne, miezerige dennenbosjes daar in de buurt, was er ooit, in het zand, tussen de kromme dennennaalden, een witte, afgesneden halve vinger aangetroffen; sindsdien luidden-er in onze canon, voor wie het verzamelde, één kort circus-vers zoals hier volgt:"van wie is deze ring / van wie die kromme vinger // kom al vlug naar binnen, kind / die komen van / de indringer."
    maar: die man, in dat vehikel, die was dus eigenlyk niet écht een indringer. die was een zich-opdringer, een bedreiger. een boeman, een grote bozerik. terwyl deze kleine meneer hier in ons midden - het duizelde my voor ogen, wanneer ik deze weêrwaardigheid nog maar probéérde te bevatten... deze meneer pjotr lavaski, zoals ik het later nog zou leren, was écht iemand van de buitenwereld, iemand die écht helemaal by ons binnen was geraakt. dus: hy was écht een indringer.
    diep in my, werd ik gewaar, probeerde - wat? wat was het? een tweede soort van explosie van slimme bedenkingen, die het waren, zich uit my los te wringen.
    om deze byna té dringende zucht naar opheldering toch énigszins te proberen in te dyken, wendden-ik myn twee oogbollen terug wég van deze luidruchtig kibbelende gezellen, net zover, lezers, totdat ik daar optenief, half met opzet, half met een schok, die ondraaglyke poster weêr aanzag - dwz: die poster van die vreselyke anti-clown... maar goed - het ware dan maar zo! die misselyk geschilderde nep-potsenmaker, die zyn tong weêr naar ons uitstak - dat moest dan maar, het was in orde...
    - wààr dan wel juist, was die indringer vandaan gekomen?
    hoé dan wel precies, was die effectief tot by ons, tot hierzo, in ons midden kunnen geraken?
    dit kon alleen maar zyn gebeurd, zo begreep ik het nu, met de toegewyde hulp van iemand van de onzen, dwz van een bulderdranger. dat kon niet anders. maar: van welke bulderdranger dan wel precies? en waarom? was die indringer tot by ons gebracht met een bedoéling? of was die per ongeluk naar ons oververhuisd - als zo'n begrip als "per ongeluk" in circus bulderdrang wel kon bestaan.
    goed, zo dacht ik dit optenief meer kortaf. die ellendelingen hier aan tafel, die droegen nergens iets toe by; die waren een gruwel, op dit moment, en meer niet; een wirwar van drukke gesticulaties, en verder niks; al hadden ze toch wél, ondanks zichzelf, geheel en al gelyk, bedacht ik, wat dit volgende betrof: al die vele, ondergeschikte vragen, die neêrkwamen op deze ene, zeer vervreemdende vraag, namelyk waar die indringer nu precies vandaan was gekomen, die waren toch maar, zo mogelyk, bykomstig, in vergelyking met de volgende, veel meer indringende hamvraag,- god, aanhoor ons! wat, zo luidde dié vraag, wat moest er nu metéén, als we het nagingen, met hem worden aangevangen? ja, nu metéén! immers: dàt raadsel, dat moesten we per definitie ogenblikkelyk zien op te lossen - zonder uitstel, zonder zelfs tyd voor overleg.
    en aldoor, terwyl, zagen we die grimmige clown naar ons willen lachen - die potsenmaker op die onnozele poster. "wintercircus van de slappe lach", dat zal wel... zyn blauwe, lange, krullend naar ons uitgestoken lange tong, die het was, scheen ons belachelyk te willen maken, niks anders. alsof die springende nep-clown, zo venynig als die zich voordeed, ons aan het uitlachen was, namelyk om ons gedeelde onvermogen in het algemeen, maar bovenal om myn eigenste, geheel persoonlyke, volstrekt integrale onbenul, dat het was, om deze wirwar van gewichtige enigma's zelfs maar 'n béétjen-'t hoofd te proberen te bieden - zodat, byna hardop, myn gedachten opeens uitspraken, dit volgende, gewoon om ervan af te zyn:"àl deze vragen, hoeveel het er ook zyn - ik moet die tot één vraag zien tezamen te ballen! dàt is, inderdaad, het éérste dat my nu te doen staat - tot eenheid komen!"
    en die eenheid kon dus alleen maar bestaan indien ik, om te beginnen, zo rustig mogelyk zou blyven. zoals myn moeder dit steeds zei:"rust is de halve wereld." (doordat, bedoelde ze, één helft van de wereldbol toch altyd in slaap ligt.)
    de buffel en de minotaurus waren mekaâr ondertussen te lyf gesprongen - deels omwille van nog een andere kwestie, toch wel. een nypend geval, dat vooral voor de buffel zeer gevoelig lag...

WORDT VERVOLGD 

Geen opmerkingen: