feuilleton in 17 afleveringen
door don vitalski
wat voorafging: de verteller van deze geschiedenis, kennelyk een soort van matrozen-aap, bevindt zich tezamen met een paar collega's van het circus, in de caravan van de zogenaamde "gestrafte giraffe..."
11.
de gestrafte giraffe ging overeind staan, maar dan wel op een zeer vreemde manier; zyn hoofd bleef zo hoog reiken als daarjuist - nog hoger was overigens niet mogelyk, hy reikte nu al tot aan het plafond -, maar: met een best lenige beweging kwam 'ie daarmeê op zo'n precieze manier uit zyn zithouding los, dat 'ie vanzelf met allebei zyn knieën op de plankenvloer belandde. en zo, op zyn knieën, bewoog 'ie zich nu behendig door het vertrek.
"het spyt me dat 'ie zo kwaad werd," zei de minotaurus.
"het is jouw schuld niet," zei de giraffe.
"zoals ik al zei, ik wist niet eens," zei de minotaurus, "dat het de kleêren waren van jerry bill."
"daar had ikzelf ook geen erg in," zei de giraffe, zich nog verder in de kamer begevend. hy wees voor zich uit, maar dan volstrekt zonder enige richting. "moet de deur weêr dicht?" vroeg ik - maar, zo dacht ik snel, hopelyk mocht ze juist openblyven.
"laat maar open," zei de giraffe.
"wat hoor ik?" zei de meesterspion katinocenov, zyn hoed enigszins verdraaiend.
"ze kloppen op het raam," sprak de giraffe.
"nu hoor ik het ook, ja," zei de minotaurus.
inderdaad vernamen wy al een tydlang een aandringend gerucht - veeleêr, naar myn oordeel, was dit een gedurig soort van krabben, of anders was het misschien een vorm van krassen, toch eerder dan werkelyk een aankloppen. maar: tot dusver had ik er niet by stilgestaan, doordat allebei myn oren nog bezig waren met suizen, door de schuld van, daarjuist nog, dat afschuwelyke stel revolverschoten. het wapen nog steeds op tafel, tussen de papiertjes, de asbakken, de houten beeldjes, de vingerhoeden, de frankstukjes en de breipriemen met daaraan velerlei warrige, wollen draden.
de meesterspion ging rechtstaan, en passeerde my. hy deed één van die frivole, belachelyk roze gordyntjes naar opzy. dit leverde niks op, het glas van het raampje daarachter was té erg aangedampt en ook té erg van vlekken en krassen helemaal doortrokken. dus wrikten-'ie, niet zonder veel moeite, het vensterraam helemaal open. de kaarsenvlammen wapperden, de hengsels van de gammele voordeur kletterden.
"wie heeft er nu aangeklopt?" vroeg de minotaurus.
de meesterspion ging op zyn tenen staan. vanzelf keek ik met hem meê, over zyn schouders, althans in de mate van het zich als mogelyk voordoende. pas toen de spion zich enigszins verwyderde, ontvouwden-er zich een merkwaardig toneel voor myn twee ogen, die het ook, alsmaar meer, gulzig en zuchtig tot zich namen.
dit speelde zich af in de betrekkelyke verte, precies in het midden tussen een oude, verwaarloosde jeep die daar geparkeerd stond links, maar rechts een paar stevig in de grond gepiketteerde soldatententen, allicht de tenten van de slowaakse koorddanseressen. daar stond, zag ik nu duidelyk, een meisje, beste lezers, dat volstrekt, maar dan werkelyk volstrekt geen kleêren aanhad, behalve misschien één kort, grys-wit t-shirt, alsook twee smalle, witte, glimmende laarsjes. het meisje was er gedurig meê doende, zichzelf nauwgezet te wassen. haar aangezicht wendde zy in myn richting, en toch scheen ze my niet te zien, en ook niet myn gezelschap, zo erg werd zy door haar eigen mooie bezigheden in beslag genomen. met een kleine, houten emmer, zoals je die in het circus overal tegenkwam, was zy bedryvig doende, hoeveelheden water uit een grote, ronde, van hout en yzer vervaardigde ton te scheppen, die daar stond, en die reikte tot aan haar middel; en dan liet zy dit glinsterende, zeer zuiver ogende water, telkens optenief, langs haar ongenaakbare nekbeen naar beneên druipen, wel honderd keer na mekaâr, zo geleek dit... en ja: hoewel zy dus naakt was,- bloot en naakt, maar ook met helemaal geen kleêren aan -, toch verborg zy zich niet, dit feërieke wezen... d'r passeerde dan ook wel niemand, aannemelyk doordat het nog altyd zo overdreven vroeg in de prille morgen was.
het kon, zoveel begreep ik, met zekerheid niet worden bestempeld als netjes, op geen enkele manier, om hier zo gedurig en zo verwoed als ik het deed, te blyven staan loeren en gluren. myn kamergenoten evenwel, lieten het klaarblykelyk uit om my tot de orde te roepen, en daarom bleef ik er toch in volharden. dit prachtige gezicht hier voor my, krachtdadig bedwelmend, om niet te zeggen ronduit overweldigend overvloeiend van jonge, gedroomde bekoring - dit scheen zich, vereerde lezers, te willen versmelten, ja effenaf, met myn eigenste, onoverzienbare lotsbestemming in het algemeen, zoals ik dit althans gewaarwerd; het byna zekere voorgevoelen als zou ik er, dankzy de elementen zelf, sinds vanmorgen ineens meê bezig zyn, "opgang te maken", zoals dat werd opgeschreven - dit hier, wat ik vandaag mocht meêmaken, dit was myn "opkomst"; en zy ginder, was myn geliefde.
nog een laatste keer, met nog méér gratie dan daarjuist, strooide dat zeer jonge, zeer mooie, zeer maagdelyke, lenige dansmeisje, dat zich daar voordeed, haar als van zilveren slierten vervaardigde, zo erg schitterende, sprankelende bronwater, dat zy schepte, over zich uit, langs haar krankzinnig smetteloze, glanzende jonge dierenlyf en sportieve leên - en dan toch wél keek ze my opeens helemaal aan, met hààr ogen allebei rechtstreeks middenin de myne. een lange tyd bleven we beiden, als getroffen door jahwe, stille staan - als integraal verstild middenin deze geschiedenis.
meestal dacht een mens: waar ben ik meê bezig?, en dan wilden-'ie, ter plekke, het alles maar liever staken, eender hetwelk 'ie had aangevat; maar héél erg soms, om zeven uur smorgens, scheen jezus christus in eigen vlees en beenderen ons de weg te komen wyzen, zodat we dan opeens toch wél, tegen àlle zwaartekracht in, weêr voort konden, voorzichtig prevelend: ja..., by iedere geschuifelde stap. jawel, het komt goed... want: iéts zyn we toch, met wat teêr geluk, op het spoor... wat dan wel precies? we zouden wel zien - maar het komt goed.
WORDT VERVOLGD
Geen opmerkingen:
Een reactie posten