‘Dus kom jij uit de Kempen?’ Toebakske had haar, toen ze hem die kwestie van dat gestolen geld had uitgelegd, zwijgend aangehoord. Zijn gefronst voorhoofd had haar aangespoord dieper op haar persoonlijke belevenissen in te gaan. Zo kwam ze vanzelf op haar relatie met Francis en de problemen thuis en op het werk. Zelfs als ze de ogen sloot, kon zij die wereld zien en bevatten. Het had iets van een voorbijtrekkende stoet met aan het hoofd Niessen. Zelf bevond zij zich aan de zijkant. Niemand begreep haar. Hoe ze ook had geprobeerd zich gunstig van de anderen te onderscheiden, iedereen walste over haar heen.
‘De Kempen is een rustige streek,’ onderbrak Toebakske haar met een schittering in de ogen. ‘Jammer, door de oorlog heb ik er minder leuke herinneringen aan. Ik woonde in Wuustwezel, vlakbij de Nederlandse grens, waar ik leefde van de smokkel. Ja, smokkel…’
Mieke vreesde al dat hij een of ander ongelooflijk avontuur zou opdissen. Volgens Francis kon hij verrassend goed vertellen; maar na haar verhaal was een smokkelgeschiedenis wel het laatste dat ze wilde horen. Haar afgewende blik had hem dit tijdig doen inzien.
‘Wat ik nog wou zeggen… Misschien zal je ‘t niet met me eens zijn, maar…’
‘Maar wat?’ Mieke vermoedde dat hij iets ging aanroeren dat voor haar van grote betekenis kon zijn.
‘Wel, je hebt je verschrikkelijk dom gedragen. Denk aan de gedupeerden: je ouders, je collega op het werk…’
Mieke zette een gezicht of het niets uitmaakte, maar dat deze randfiguur met wiens kijk zij graag rekening had gehouden, het in zijn hoofd haalde haar gedrag te laken, ontstemde haar.
‘Luister kind, ik verwittig je enkel. Want je bent nog jong, en je wilt toch niet eindigen zoals ik?’
‘Waar stuur je op aan?’ Die vraag diende enkel om haar eer te redden; niet om over gelijk of ongelijk te gaan redetwisten, waarbij hij haar gedrag als egoïstisch zou uitleggen.
‘Wel.. ’t Is hier niet zo’n pretje. Weinig mensen benijden me.’
‘Best mogelijk! Maar denk niet dat ik ginds zo gelukkig was!’
De ouwe nam een slok, haalde een zakje tabak voor de dag en begon een sigaret te rollen. Deze gewoontehandeling, die het denken schijnt te vergemakkelijken, stelde Mieke in de gelegenheid haar in alle haast uitgeflapte bekentenissen rustig te overwegen.
‘Mijn ouders zijn eenvoudige boeren! Hen verwijt ik niets. Zij snappen niet hoe het in de echte wereld toegaat.’
De ouwe had zijn sigaret aangestoken. Hij leunde pauzerend achterover. ‘En wat zijn nu de plannen? Hoelang blijf je?’ Aan zijn gezicht te zien, leek hij met haar gezelschap ingenomen.
Besluiteloos trok ze haar schouders op. ‘Misschien tot het einde van de week… Tenminste, als jij geen bezwaren hebt.’
‘Je hebt Annietjes kamer. En gezien zij de huur steeds een maand vooraf betaalde.’
WORDT VERVOLGD...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten