dinsdag 17 september 2024

gast-Auteur

VERZUCHTINGEN

door Robert Baeken

56.

EDUARD  JUNGHEINRICH


Na de dood van zijn vrouw had Eduard zich wekenlang verwaarloosd. Zonder dat het officieel had plaatsgevonden, maar gewoon doordat hij zich aan de drank begaf, elke dag kalmerende pillen slikte en tot de avond in bed bleef, had hij zich voorgoed uit de zakenwereld teruggetrokken. Af en toe kreeg hij bezoek van zijn zoon, die daarmee zeker meende zijn plicht te doen, waarbij hij het eveneens tot zijn plicht rekende hem tot vervelens toe terecht te wijzen als hij nog in bed lag, of zich niet gewassen en geschoren had. Over de firma werd geen woord meer gerept. En de oude patroon was niet van plan dit onderwerp, dat hen door gemeenschappelijke belangen verbond, maar door hun zeer verschillende kijk op wat een juist beleid heet, de laatste jaren vaak de oorzaak was geweest van onenigheid, ooit nog aan te snijden. Daarom keek hij telkens met ongeduld en afwachtende nieuwsgierigheid uit naar wat zij elkaar, niet uit hoofde van hun functie in het bedrijf, maar van man tot man te zeggen hadden. Eens moest het toch uitgesproken worden dat er meer tussen hen bestond: een soort intieme waarheid van het bloed waarmee niemand anders te maken had. Maar alsof hij zich voor dergelijke vertrouwelijkheid schaamde, wist de zoon, om zijn genegenheid te tonen, niets beters te bedenken dan uiterlijke bezorgdheid om zijn fysieke toestand; zodat hij als vader telkens van die vervelende raadgevingen te horen kreeg. ‘Je rookt te veel Pa! Wanneer trek je nog eens een schoon hemd aan?’ Of: ‘Tante Emma heeft je op de thee gevraagd.’
   Algauw legde hij zich erbij neer dat hij van zoonlief niets hoefde te verwachten dat het onuitsprekelijke tussen hen zou verwoorden. Wat dit betreft, was hij trouwens zelf nooit een stichtend voorbeeld geweest. Zijn hele leven had hij zonder één nederige bekentenis van liefde, om die diepe kern van waarheid in zichzelf heen gedraaid.
   Op een keer, tijdens een van die pauzes, waarbij hij teleurgesteld wachtte op het spoedige vertrek van zijn zoon, voelde hij opeens de drang om zelf het woord te nemen. Zonder dat hij het tevoren had overwogen, verbrak hij de stilte en zei met iets van vertwijfeling: ‘Geloof me Herman, ondanks mijn onhebbelijkheden is er tussen jouw moeder en mij altijd een hechte band geweest.’ Hij luisterde met verwondering naar de invallende stilte, alsof hij iets anders had verwacht, en vervolgde: ‘Wij hebben elkaar bemind.’ Weer luisterde hij met verwondering. Dan ervaarde hij iets volkomen onverwachts. Plotseling had hij zich niet langer onder controle. Het was of deze bekentenis, die eigenlijk jaren te laat kwam, ergens in een vergeten hoekje van zijn bewustzijn een lang opgekropt verdriet openbrak. Terwijl hij het hoofd boog, druppelden er tranen langs zijn neus. Datzelfde ogenblik voelde hij Hermans hand op zijn schouder.
   ‘Huil maar eens goed uit, Pa!’

(WORDT VERVOLGD...)

Geen opmerkingen: