VERZUCHTINGEN
door Robert Baeken
67.
Vreemd, ofschoon Thyssen buiten naar het lege venster keek en niets zag dat iemands aanwezigheid verried, zat hij met het beklemmende gevoel te worden geobserveerd. Een oud trucje uithalend, draaide hij zich bliksemsnel om en werd volkomen verrast door de aanwezigheid van een knaap. Het ventje stond voor dicht struikgewas op de grens van het weiland. Enkele seconden voelde hij hoe het bewegingloze licht in de ogen van de knaap tot hem doordrong; alsof hij vanaf die plek alles over zijn verborgen misdaad had opgepikt.
‘Hé jij daar, kom hier!’ riep Thyssen, met de bedoeling hem aan de tand te voelen.
Heel curieus: het jongetje reageerde niet. Onmogelijk dat zijn luide stem hem niet had bereikt! Hij riep een tweede keer, nu iets vriendelijker. Maar het jochie had hem zeker door. Om te voorkomen dat hij zou weglopen, snelde Thyssen zelf naar hem toe. Tot hier had dat figuurtje iets van een levensgrote pop. Terwijl hij naderde, zette het jochie zich in beweging. Twee, drie achterwaartse passen; genoeg om tussen het dichte gebladerte te verdwijnen.
De plaats scherp in de gaten houdend, had Thyssen hem zo te klissen! Maar hier begon een raadsel. De kleine viel nergens te bespeuren. En zo klein was hij niet dat hij onzichtbaar onder het lover kon wegduiken. Met één oog op de naburige weide, kamde hij vergeefs het hele bosje uit. Tenslotte begon hij te geloven in een waanvoorstelling. Hoe zag dat ventje eruit? Hoe ging het gekleed? Het lukte hem niet diens verschijning voor zijn innerlijk oog op te roepen. Eerst was hij ervan overtuigd dat de kleine wit haar had. Maar spoedig begon hij zelfs hieraan te twijfelen.
Toen hij Erik bij het overhandigen van de autosleutels vertelde welke stommiteit hij had begaan, keek hij naar zijn handen. De aanwezigheid van Eriks vrouw hinderde hem. In het donker toonde hij de beschadigde deur. Auto's scheerden rakelings voorbij. In de straat flitsten lichtreclames boven bars en restaurants. ‘Het gebeurde uit wettige zelfverdediging. Wat begon als een uitdagend spelletje, eindigde toen ik ‘n puntige staak tegen mijn kop kreeg.’ Thyssen schoof het haar voor zijn voorhoofd opzij. Nadat hij Erik de kans gegeven had naar zijn geschramde buil te kijken, opende hij de bagageruimte. ‘Zie, ‘t is allemaal netjes gebleven.’ Dat Erik met een kwaaie vloek reageerde, belette Thyssen niet eraan toe te voegen dat hij van hem een wederdienst verwachtte. ‘Weet je nog, die luitenant? Misschien kan jij ons weer naar de grot brengen. Dan krijgt die kerel wat gezelschap. In al die jaren hebben we niks meer van hem gehoord. Blijkbaar ligt hij daar goed!’ Vernederend dat hij op die manier druk op zijn maat moest uitoefenen.
Erik had het door. En zoals Thyssen van hem verwachtte, nam hij het initiatief. ‘Ga al in de auto zitten. Ik haal een paar zaklampen.’
(WORDT VERVOLGD...)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten