wat er, tenslotte, nog gebeurt, is dit volgende; ons duo meert aan op het enige echte soort van eilandje op het meer - precies daar, waar ook het grote schip naartoe is gezeild. min of meer ongewild zyn onze vrienden er daar getuigen van, hoe het droeve jongetje van op dat schip nu wordt afgestraft door de twee grotere jongens. totdat de verteller en wallie worden betrapt, teneinde, zodoende, te moeten maken dat ze wegkomen. reve vlucht naar de oever, doch vindt de kano nergens meer terug. er zit voor hem niks anders op, dan het water in te springen - en daarmeê eindigt het laatste zeevaart-avontuur dat reve ooit nog schreef, voorspelbaar genoeg in een volstrekt mineur;
"Eerst nu werd ik de vuile, rottende geur gewaar van het steeds dichter wordende schuim dat om mijn mond kleefde en dat rondom, bij iedere op het watervlak neerkomende regendruppel, opspatte. Het was alsof de geur van dit schuim alles vertolkte en te kennen gaf van mijn gehele leven: mijn leven zoals het geweest was, en mijn leven zoals het voor altijd zou zijn."
De verwyzingen naar het schuim, als een uitdrukking van machteloosheid, doet onwillekeurig denken aan de prachtige boek-titel "schuim en as" van slauerhof, maar ook aan een gezegde van coleridge (zie photo), toen die zyn eigen moeilyke leven eens tezamenvatte als volgt:"ik greep naar schuim, onderwyl de golven om my heen sloegen."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten