In dit lettertype, exact 100 pagina’s typen.
Dwz Helvetica Neue, regulier, 15pt
33 h’s, dus gemiddeld 3 pagina’s per hoofdstuk.
Heb nu 22 ps
KRAK compositie
106p’s
80p’s tekst (de rest is illustratie)
12 woorden regel
34 regels
12x34= 408 woorden per blad, dwz 2600 tekens.
106 paginas, 2600 tekens per blad = 106x2600=275.600 tekens
maak werkboek van 100 ps
met 2750 tekens per p
nu 33 h’s; dus gemiddeld 275.600/33=8.351,515 per h
Nu in procenten
POPULAIRSTE FAMILIENAMEN IN DE KEMPEN
MEEST TYPISCHE NAMEN
100/33=3,0303
Dit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. Maar
Dit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel.
MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel.
MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. Maar
Dit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. MaarDit is ongeveer wat ik bedoel met hoe een blad er idealiter zou uitzien met een beetje gel. Maar dit is het dan.
33 TITELS (eindboek: 42) 33/4= 8hs per vierde kapittel
I
POPULAIRSTE FAMILIENAMEN IN DE KEMPEN
MEEST TYPISCHE NAMEN
KEMPISCHE OER-CLANS
DE FAMILIE MOESKOPS
ENTER DEN DANNY MOESKOPS
KIEKEN UIT LILLE
II
COMMUNIEFEEST IN 1981
EERSTE FESTIVALS
ZAAL LUX
RAKETTEN-MARS
COMMUNIEFEEST IN HONDSEND
HET KIEKEN VAN DE MOESKOPS
III
DE REVUE VERSUS DE COKE
KEMPISCHE NEW WAVE
STUDIO GALAXY
DE FAMILIE DRUYTS
DE BEDDERMOLEN
SINT MAARTENSVUUR
DE VEERTIEN BILLEKES & CO
HET ANDERE HONDSEND
KEMPISCHE HEKS
DE ZWARTE RUITER
IV
VERMEER-THYS
MATRAS EERSTE KLAS
TOUR DE CAMPINA
NOG ALTIJD DAT KIEKEN
FRIKANDELLEN
KEMPISCHE WOORDEN
DE KEMPISCHE KLANKVERSCHUIVING
Ô
VIER SOORTEN ZINNEN
DE MOORD OP HET KIEKEN
ILSE DRUYTS
I
Beste lezer, het boekje dat u op dit moment vastheeft, klaar om dit helemaal uit te lezen, gaat, in wezen, over een paar dingen tegelijk. Voor een groot deel gaat dit, in alle bescheidenheid, en op een deftige manier verwoord, over de geschiedenis van mijn eigen, zeer persoonlijke Eerste Keer; dwz de eerste keer dat er mij een intense, lichamelijke liefdes-verkering overkwam met een meisje van het andere geslacht. Dat is een Kempische geschiedenis, want dat meisje was iemand uit Weelde-Statie, zelf ben ik iemand van Vosselaar, en ons liefdesbed wist in Hondsend, nabij Weelde Statie.
Ten tweede gaat dit boekje, “De Kempenkrak 2”, over iedereen die van zijn leven al eens létterlijk roze olifanten heeft zien voorbijvliegen, meerbepaald door zich overmatig te hebben vergrepen aan zogenaamde “Veusseltjes” - die uiterst beruchte bessenjenever uit Rijevorsel.
Maar vooral, ten slotte, gaat dit boekje over de snelle opkomst en onverbiddelijke ondergang van een zekere, charismatische, in wezen ronduit heroïsche Neef van mij, die luisterde naar de naam Dannie Moeskops. Op geen enkele manier waren we bloedverwant; zijn biologische Moeder ging dood toen hij twee jaar was, en zijn nieuwe Moeder pas,- zijn stiefmoeder dus, als je begrijpt -, die was een aangetrouwde Zus van mijn eigen Moeder.
Maar goed: als je in tegengestelde richting ergens naartoe loopt, dan kom je toch op den duur toch nog ter plaatse, omdat de wereld rond is; en op die manier was die Dannie Moeskops toch wel écht een goede Neef van mij, voor wie ik vooral in mijn allerjongste zelfs een bijna onuitsprekelijke genegenheid ervoer.
Het verhaal van Dannie Moeskops is bij uitstek een Kempisch verhaal. Menig Kempenaar zal niet anders kunnen dan zich hieraan te spiegelen. Bijzonderlijk Kempenaren die kind waren die de jaren 70 - maar meer nog, die tot vroeger wasdom kwamen in de jaren 80, het tijdperk van de Z-kaart, van Jambers, van Bronski Beat en van Biactol. Maar in de Kempen ook een tijd van allerprilste nationale emancipatie - dat wil zeggen: pas in de jaren 80 begonnen de Kempen zich, binnenin het op ons neêrdrukkende Koninkrijk, als eindelijk te ontvoogden.
En daarom is “De Kempenkrak 2” het verhaal van ons allen - herkenbaar voor Kempenaren, leerrijk voor niet-Kempenaren.
Met de naam “Moeskops” zitten we trouwens ogenblikkelijk tot over onze twee oren middenin het Kempenland. Laten we dat maar eens bekijken - de betekenis van de naam Moeskops.
WHAT’S IN THE NAME
De beste manier om de werkelijke geest van de Kempenaar bij zijn lurven vatten - om de Kempenkrak, als het ware, beet te grijpen meteen in het middelpunt van zijn bestaansgeschiedenis: bekijk zijn familienaam. De naam is per definitie het oudste dat er bestaat. In den beginne was het woord.
Hiernaast zie je een lijst van de familienamen die in de Kempen het vaakst voorkomen - wat wel nog iets anders is dan de meest “typische” Kempennamen. Bijvoorbeeld: op één staat, met stip gestegen, de familienaam “Maes”, feitelijk een verbastering van de naam “Thomas”, in het Grieks willende zeggen “Tweeling”. Dus een record aantal Kempenaren heten Maes - maar toch is Maes niét wat je zou noemen “typisch Kempisch”; met name omdat er ook elders in België zeer veel fiere Maesen rondhossen. Direct na Peeters en Janssens, prijkt “Maes” op nummer drie in de Vlaamse familienamen Top 10.
Hetzelfde met de naam meteen daaronder, “Segers”, een zeer oude, Keltische naam; Seger bij de Oude Germanen willende zeggen “overwinnaar”, “zegevierden”. “Segers” wil dus zeggen “Zoon Van De Overwinnaar”. Dat doet Kempisch aan, omdat een gemiddelde Kempenaar een vechter is, die overigens ook nooit zijn nederlaag zal willen erkennen. Toch is ook de naam Segers niet “typisch Kempisch,” omdat je ook in Bladel, in Middelkerke en/of in Erpemere flink wat Segersen tegen het lijf kan lopen.
Laten we daarom eens kijken naar de familienamen die voor de Kempen toch wel echt kenmerkend zijn - in die zin, dat ze elders in Vlaanderen veel minder floreren. Déze lijst, beginnende bij “Van Gorp”, om over Vervecken, Broeckx en Van Riel, te eindigen op “Aerts”, spreekt wél ogenblikkelijk boekdelen. Wat vooral opvalt, immers, is dat die namen eigenlijk allemaal ongeveer hetzelfde betekenen - ze verwijzen bijna alle, flink meedogenloos, naar nattigheid.
Op nummer één dus Van Gorp. Die naam komt van het Oudgermaanse woord “gor”, dat wil zeggen “moeras”, en “ap”, dat wil zeggen “waterloop”. In het mistige, zompige Kempenlandschap is een gorp een tof ding: dé plek waar het onoverzienbare, levensgevaarlijke moeras als eindelijk geraakt opgelost in bewegend water.
Op nummer twee, “Blockx”, zien we iets heel anders. Deze naam verwijst wel degelijk naar een “blok”, een stevig, vierkanten huis - zeer aangenaam in de tijden van de grote volksverhuizingen, toen de gemiddelde Kempenaar in het beste geval in een van klei samengeraapte plaggenhut moest zien te overleven. Als kan “Blockx” mogelijk ook wel een verwijzing zijn naar het postuur van de drager van de naam; een “blokkige” persoon - wat gelukkig wel nog iets anders is dan een dikzak.
Maar bij die derde naam gaan we weer het water in. “Vervecken” komt van “een veken”, zijnde een horizontale, meestal beweegbare afsluiting of poort, gevlochten van boomtakken, om huis- en veedieren af te schermen, veelal in drassig gebied, omdat die beesten natuurlijk geen dorst mochten lijden.
In vogelvlucht wijzen we nog op “Van Riel”, komende van het Latijnse woord “rigola”, dat wil zeggen “waterloop”; op “Gestel”, dat komt van het Oudgermaanse woord “gestele”, willende betekenen een verhoogde zandplaats bij een riviertje; en op “Broeckx”, dat natuurlijk wil zeggen “van het broek”, dus “van het moeras” - zoals ook in “Brussel” (broek-sele; nederzetting (sele) bij het moeras.)
Het zijn namen die op zich, zo je wil, best wel mistroostig klinken. Wat een klam gedoe, dit oneindige scharrelen langs plassen en vennen, terpen en slikken en schorren…
VAN GORP
Daar komt dan nog bij dat die àllermeest typische Kempische familienaam niet eens uit Vlaanderen komt, maar wel uit Zuid-Nederland, meer bepaald Noord-Brabant, waar Gorp een nodeloos, marginaal gehucht beduidt, op een steenworp ten Westen van het ook al niet zo overdreven opzienbarende Hilvarenbeek. De meest beroemde Van Gorp is dan ook een Hollander, of beter gezegd een Hollandse: de Rotterdamse Corrie van Gorp. Vlaamse Kempenaren, die in de jaren 70 en 80 meer naar de Nederlandse televisie keken dan naar wat anders, zullen haar vooral nog kennen als “Mevrouw de Bok”, sidekick van de humoroloog André Van Duyn. In de gedaante van deze aartslelijke, onder debiele mutsjes verdoken Mevrouw de Bok” scoorde Corrie van Gorp de ene kaskraker na de andere, vooral tijdens carnaval - remember tot àchter de achterste achterdeuren van Armageddon de hitsingle “Alie van de Wegenwacht”. Die liedjes en die flauwekul zijn een tragedie - door niemand als zodanig onderkend, maar toch reëel; want als zij het wilde, dan was Corrie van Gorp juist helemaal niét zo’n mottige lapzwans, maar wel kon zij dan, in plaats daarvan, een ongemeen zwoele, mooie, aantrekkelijke, geheimzinnige en diepzinnige mensenvrouw zijn. Maar haar alleroudste voorvader, Henricus van Gorp, zette reeds de toon: gewoon uit winstbejag wist die, in het jaar Onzes Heren 1312, de abdij van zijn familie aan Hemiksem door te verkopen (de Sint-Bernardus-Abdij), alsof eer en religie niets zijn, en geld verdienen àlles is; dààrom is het jammer dat de meest populaire naam van de Vlaamse Kempen uit Nederland komt.
Nu goed, de laatste keer dat Corrie van Gorp een publieksoptreden deed, in 2007 in Drenthe, deed ze dat zij aan zij met de onevenaarbare Lee Towers - en dat maakt dan alles weer goed.
De Van Gorpen uit het Noord-Antwerpse Kempengebied zijn echter veel meer deftig en ook zeker meer opzienbarend.
Al zeker wordt in de Kempen de familienaam “Van Gorp” eer aan gedaan door de in Herselt geboren Jos van Gorp, die zijn halve leven lang een belangrijke rol speelde in Belgiës enige échte soapserie, “Familie”. Ook Luc Van Gorp zal wel bij iedereen goed gekend zijn - de charismatische sympathiekeling uit Grobbendonk, decennia lang dé landelijk voorzitter der Christelijke Mutualiteiten.
Maar vooral denken we nu toch met geestdrift aan de uiterst belangwekkende ondernemer Raf Van Gorp - niet te verwarren met Raf Kempen, de Turnhoutse natuur-architect. De naam Raf Van Gorp is exact even gekend als die van de flamboyante Staf Van Shoeconfex of Frans van de Ven, Olen - al had Raf Van Gorp een veel meer bescheiden, teruggetrokken karakter.
Iedereen kent zijn industriële imperium: dat van Ravago Plastics, zonder enige overdrijving dé allergrootste firma ter wereld gespecialiseerd in plastic-recyclage. In de jaren vijftig werkte deze man nabij de fameuze Brug 9 in Arendonk, in de zogenaamde Poederfabriek, waar dynamiet wordt gemaakt ( de “Poudre Réunion Arendonk”.) In het jaar onzes Heren 1961 kwam deze Raphaël zelf op het idee om daar het plastieken afval op te kopen aan dumpingprijzen, om dit te wassen, te verkorrelen en te verkopen als nieuwe grondstof.
Op korte tijd werd de gelukkige slimmerik multimiljonair - al bleef hij zijn heimat Arendonk trouw tot in de kist, niet zonder de lokale voetbal- en wielerploegen daar te sponsorren, en zowat alle Arendonkse zonen en dochters tewerk te stellen. Soms zag je hem gewoon in Café het Stekske een Corsendonk zitten drinken. De schrandere man overleed in 1993, waarna het bedrijf in handen kwam van de Grieks geboren Theo Roussis, die immers was gehuwd met dochter Renilde Van Gorp. Het vermogen van de familie Van Gorp wordt vandaag de dag geschat op 1.731.158.000 euro, maar het neemt nog steeds dagelijks steil toe. Zeg nu nog eens, “een boerke uit Arendonk…”
TRIBAAL
Maar behalve “de meest voorkomende familienamen in de Kempen”, en behalve “de meest typische Kempische familienamen”, onderscheid de weldenkende mens daar ten slotte nog een dérde categorie - meerbepaald de familienamen der Kempische volksstammen. Dit gaat om oeroude geslachten - die echter eeuwenlang aan één en dezelfde, vaak erg beperkte landelijke omgeving verankerd bleven. Pas hier kom je werkelijk in het diepste bronnengebied oer-Kempen.
Om en rond Loenhout bijvoorbeeld, kan je nog steeds belachelijk veel inwoners tegenkomen die “Francken” heten - inderdaad nog daterende uit het jaar 358, toen de Salische Franken van de Oude Romeinen de toestemming kregen om zich te vestigen in Toxandrië. Vlak daaronder, in Zoersel dan weer, onderscheiden we al sinds mensenheugenissen steenrijke Herenboerenclan genaamd “Schryvers” - wat dààronder dan weer, ter hoogte van Halle, schijnt te worden overgenomen door de tribale kringen genaamd “Bertels” (komende van “Bartholomeus Van Nes”, die hier in de 7e eeuw na Christus, eigenhandig een stenen kapel bouwde.
In mijn eigen geboortedorpje, Vosselaar bij de Konijnebergh, was het eeuwenlang zo, dat de clan genaamd “Woestenborgs” tomeloos met de plak wist te zwaaien. Er zijn talloos vele Kardinaal Cardijnlanen in Vlaanderen: in Nijlen, Vorselaar, Rijkevorsel en Herentals, in Lier, Westerlo en Herenthout - en natuurlijk ook in Halle, waar deze dappere, anti-fascistische, nobele man werd geboren, die later de oprichter werd van de K.A.J. (de “Kajotters”)- maar: op de hele wereldbol, daarentegen, is er maar één enkele Pastoor Woestenborgsstraat; inderdaad: aan de oude kerk van Vosselaar (Vosselaar had een “oude kerk” en, in de jaren 70 erbij gekomen, een “nieuwe kerk”; die nieuwe kerk was beter, omdat daar tenminste chauffages waren voorzien; in de oude kerk verkleumde je nog voor je je hostie had gekregen; maar de oude kerk bestaat nog steeds, terwijl de nieuwe kerk inmiddels toch weer is opgedoekt.
Vele honderden jaren lang leverde de clan Woestenborghs aan de gemeente Vosselaar een niet kapot te krijgen trits van pastoors, kosters en vooral ook onderwijzers. De grootouders van mijn vriendjes in de straat vertelden erover met een huiver; Meester Woestenborghs, die, zoals zijn naam dit al aangaf, zijn woeste blik onder zijn gebogen gedaante geborgen hield, zoals hij knorrend en hijgend door het klamme lokaal beende, plotseling aan iemands leerbank stilhield - “Joske?” “Ja meneer!” “Noem alle twaalf de apostelen!” Joske deed zijn best, maar geraakte niet verder dan drie vier namen; waarna Meester Woestenborghs dan bijna opgelucht, vanonder zijn habijt, een enorme, ijzeren lineaal bovenhaalde. “Steek alle tien je vingers voor je uit, Joske!”
Allicht waren dit maar verhalen en fantasieën. Heden is er nog één enkele Woestenborghs bezig, geschiedenis te schrijven, en dat is de vermaarde onderneemster Woestenborghs in de Vaartstraat in Merksplas.
Zelf ben ik een Baeken - dwz: “Don Vitalski”, die heet in het echt Vital Baeken, opgegroeid in Vosselaar maar getogen in Turnhout, de enige plek in Europa waar het werkelijk wemelt van de “Baekens” - nummer één in verhuizingen, maar ook in grafzerken, grindpaden en schoorsteenmantels - maar van een werkelijk tribale verschijning kunnen we hier niet spreken, wel hooguit van een clan. (Een “baeken” is een geslacht varken. Oorspronkelijk, in de vroege 17e eeuw kwamen we vanuit Spanje naar Duitsland. In de 18e eeuw waren we een familie vleeshouders, bezigend een familie-lid, dat tot vandaag de dag op trouwfeesten van Baekens nog gescandeerd wordt: “Aken / Baeken / Beentjes kraken // Aken / Baeken / Ribbekes kraken.”)
Mijn vriend met wie ik De Kempenkrak overal in het land live on stage breng, als een succesvolle theatervoorstelling, heet “Steven Van Gool”, en die “Van Gool” is ook weêr zoiets tribaals, strak verbonden met Dessel, Retie en Gooreind. Toch komen de Van Golen net als de meeste Kempische clans uit het Noorden, “Gool” zijnde een verbastering van “Goirle”, een steenworp onder het fameuze Gorp. Tegen mijn vriend Steven zeg ik vaak plagerig dat iedere familieclan zijn eigen stiel kent, en dat de Van Golen sinds jaar en dag gekend staan om hun criminele beroepen - niet eens als bankovervallers of valsemunters, maar als lafhartige koeiensmokkelaars, kruimeldieven en valsspelers aan de goktafel. In waarheid treffen we veel succesvolle Van Golen in de sportsector, vooral het voetbal - vooral dan nog, zeg ik opnieuw vaak lacherig, bij de afdeling keepers; “Van Gool” zou dan eigenlijk afkomstig zijn van “van goal.” Gedeken we in iéder geval de beroemde doelman Roger Van Gool uit Achterbroek bij Gooreind.
WITTEWRONGEL
Het zal de lezer beginnen te vervelen als ik op dit ene, zelfde onderwerp, dit van Kempische oerstammen en hun familienamen, te lang en te geestdriftig wil blijven voorthameren. Toch kan ik het niet laten om terloops even stil te staan bij de merkwaardige naam Wittewrongel - tezamen met Muyshondt een van de meest intrigerende namen denkbaar. Er is een bakkerij in Eeklo die heet “Wittewrongel”, maar toch komen er in de Kempen veel meer “Wittewrongels” voor dan elders - bijzonderlijk in Lier is er een enorm grote familie Wittewrongel. De naam is een verwijzing naar witte, gestremde melk, een soort gebroken witte kwark, en aangezien de Kempen meer agrarisch zijn dan pakweg Brussel, is de verbintenis tussen “Wittewrongel” en de Kempen zeer natuurlijk.
Bij mij in de klas, in het Koninklijk Atheneum in Turnhout, zaten er twéé gebroeders Wittewrongel, kinderen van een gezin dat in Kasterlee een winkel had die was gespecialiseerd in teakhout-meubelen. De beiden Wittewrongels hielden er de gewoonte op na, hun zakdoeken die ze ieder voor zich meê naar school droegen, te gebruiken op een zeer eigenaardige manier; vooral de jongste Wittewrongek, die vlak naast mij zat, zag ik er dikwijls, zonder dat ik het wilde, aandachtig meê bezig, de hoekjes van zijn grote zakdoek tot één enkele, lange, puntige stekel om te krullen - om daarmeê dan, met die “piek” in die zakdoek, als het ware, in zijn eigen neusgat te beginnen kriebelen en priemen; net zolang totdat hij effectief opeens moest niezen. Maar omdat hij zijn zakdoek helemaal aan het omwringen was geweest, slaagde hij er nooit in om die, wanneer hij niesde, tijdig weêr helemaal open te vouwen; zodat hij zijn neus niet kon snuiten, maar zich er wel, in plaats daarvan, toe genoodzaakt zag, het geheel van al zijn vliegende snot, in vrije vaart door het lokaal te verzenden.
Om die reden waren de Wittewrongels niet erg populair bij ons; niet in de klas, maar ook niet op de speelkoer. Kwajongens maakten er een ritueel van, elkaâr vlug aan te raken met een wijsvinger, en dan onderwijl uit te roepen: “Stront van de Wittewrongel!” Je was dan zogezegd “besmet”, en vernederd.
Mijn leven lang ben ik de naam “Wittewrongel” met die vreselijke zakdoeken blijven associëren. Evenwel, enige tijd geleden, rond nieuwjaar 2011, kwam de onheilstijding tot mij, dat de jongste broer van de twee Wittewrongels inmiddels, toén vijf jaar eerder, dus in 2006, uit het leven zou zijn gestapt - met name door het Albert-Kanaal te zijn in gewandeld, om er nooit meer, ooit nog, terug uit te voorschijn te komen geroeid.
Hoewel ik daar niks aan kon doen, want ik had daar niets meê te maken, toch trof mij sindsdien een lichte soort van schuldgevoel, aangaande die hele kwestie. En mensen die zeggen dat schrijven niét therapeutisch zou zijn, die weten er niks van - want, ziehier: nu net héb ik dus eindelijk, na lang talmen, over die tragische Wittewrongels een paar goed verzorgde alinea’s weten neêr te pennen, en jawel: ik voel mij om eerlijk te zijn meteen weêr een kléin beetje beter. Niet “trigger happy”, maar echt is er iets van mij afgevallen - waarvoor dank.
TEN SLOTTE: DE MOESKOPS
Dus goed, hier komen we eindelijk aangeland.
De “Moeskopsen” hebben als familienaam in de Kempen een zeer bijzondere status, namelijk omdat die naam feitelijk kan worden ondergebracht in àlledrie de hierboven vermelde categorieën: het is een naam die in de Kempen vààk voorkomt; bovendien is het, net als Van Gorp of Van Riel, een naam die ook werkelijk “typisch” is voor de Kempen (in die zin, dat die dus élders in Vlaanderen tamelijk ongekend is weten te blijven, behalve misschien nog nét binnengehaald in Deurne of zelfs Mechelen), én bovendien, lezers, heeft de naam “Moeskops” een tribale bijklank, met name doordat die naam tamelijk strak verankerd zit aan één bepaald Kempisch gebied - met name de streek in, alweêr, het Noorden van de Noorder-Kempen; beneden in Beerse, Turnhout, Oosthoven en Ravels, maar nog veel meer daarboven, in Weelde, Zuidheikant, Hegge, Poppel, Overbroek en Maarle - dààr gedijen de Moeskops nu al vele eeuwenlang, en nu zonder dat zelfs de komst van de trein, de hovercraft en het internet daar iéts aan heeft kunnen veranderen.
Een “Moes” is een stuk grond bij een heldere, stromende waterloop, en een “Kops” is een verhoogde heuvel, vrij van slib en slijk. Dus anders dan een schor, een terp, een slik of een broek, is een moeskops werkelijk iets goéds - een grond waarvan mag worden gezegd dat die, zo uitzonderlijk in de Kempen, oprecht vruchtbaar is.
Denk voor die “moes” ook aan het gekende begrip “moestuin”. In de jaren tachtig begonnen de moestuinen uit het Kempische landschap te verdwijnen, de jeugd wilde niet meer tuinieren, maar wilde liever gaan nachtbraken, drinken en met drugs experimenteren; maar in de jaren zeventig was iedere zichzelf respecterende Kempische straat, laan of dreef nog met een overvloed aan moestuinen gezegend. Daar werd dan bijvoorbeeld rabarber geteeld, dat zéér gemakkelijk groeide, door weer en wind en door hagel en sneeuw, die rabarber was niet kapot te krijgen. De jeugd kon die rabarber naar eigen goeddunken in zijn eigen hof uit de grond gaan trekken, en opknabbelen zonder te hoeven af te spoelen - neen, dat laatste is niet helemaal waar; het “Chemical” in Beerse verspreidde feitelijk een van gesmolten lood doordesemde lucht, waardoor die rabarber, maar ook al die bosbessen en frambozen langs de jaagpaden aan de vaart, vergiftigd werden. Alleen wisten we dat toen nog niet, en we proéfden het gelukkig ook helemaal niet.
Op rabarber kauwen was ook op zich feitelijk geen lachertje, omdat deze groente, waarvan we dàchten dat het een fruitsoort was, uit lange, stugge draadvezels bestaat, die zich een vernietigend weg tussen je voortanden baande - niet onvergelijkbaar met de draden in kalisjenhout (dwz eucalyptus). Wat kon helpen, was om zo’n rabarber stok in tweeën te breken, en dan te dompelen op een bordje witte suiker; alvast die onderkant werd daar dan wel een beetje week van. Maar vooral diende die rabarber voor het maken van moezen en confituren. Ook dat is de Kempen van de jaren 70: je ging bij een vriendje op bezoek, nooit langs de voordeur, maar langs het houten vliegendeurtje van het achterportaal; je kwam dan onverwijld de keuken binnen, waar die moeder van jouw vriendje tezamen met nog een paar andere geblondeerde moeders met een kolossaal stel weckpotten rond de tafel stonden. Op het vuur stonden tientallen drukketels niet te pruttelen maar effenaf te borrelen en dampen, alle tezamen een soort stroop in het leven roepende, dat de gehele behuizing van een totaal indrukwekkende suikerlucht doordesemde.
Alle soorten confituren en rabarbermoezen - dié kwamen uit die moestuin, en dààrmee mocht de familienaam Moeskops worden geassocieerd - als we dit maar hadden gewild.
Helaas: ten eerste was het toentertijd met rabarber zoals het heden ten dage is gesteld met bijvoorbeeld pizza hawaï - het is lekker, je wéét dat het lekker is; je kan zelfs objectief aanwijzen waarom, namelijk omdat die schijfjes ananas aan die kurkdroge, per definitie veel te warme pizza een verfrissende, verlossende bijsmaak verlenen - maar: je màg dat niet lekker vinden. Hetzelfde ook met thee die kan worden gedestilleerd uit het daarnet al vermelde kalisjenhout: dat IS lekker, maar je màg dat niet lekker vinden. Pizza hawaï en kalisjenhoutthee, en zo ook, indertijd, rabarbermoes: je zou, zeiden ze, een “halve jeanette” zijn, zogezegd, als je zou erkennen daar graâg van te eten.
Ten tweede was er jammer genoeg nog een andere reden waarom de naam Moeskops in onze jeugdjaren geen opgang kon maken als iets positiefs. Voor een Kempisch lagere schoolkind op de speelkoer, was een “kops” niet een soort heuvel, maar een “kop”, dwz: een aangezicht, een smoel, een bakkes. En die “moes” was geen heerlijk potje vreten, maar een geradbraakte vormeloze rotbrij. Vanwege de gangbare uitdrukking “iemand zijn kop tot moes slaan”. Dus al mocht de naam “Moeskops”, in waarheid alleen maar verwijzen naar een mooie, fiere, vruchtbare groenheuvel in een Godendal, in de praktijk was de naam, zuiver gevoelsmatig aldus, integraal gelijk aan die van “Wittewrongel” - een schots en scheef getrapt aanschijn, in de vorm van, nog in het beste geval, eens soort van gestremde roomkwark.
BESTE VRIEND
In de lagere school zat er bij mij in de klas een jongen uit Merksplas die heette “Danny Jacobs”. En hoewel de naam “Danny Jacobs” en de naam “Danny Moeskops” maar in één lettergreep verschillen, het onderscheid hunner beider karma scheen astronomisch. Die Danny Jacobs zijn Vader was een garagist was bij “Garage De Ridder”, op de Zegeplaats, waar je bij iedere tankbeurt gratis een speelgoed-autootje kreeg. Op zijn twaalfde had hij al twee liefjes tegelijk, en hij leek als twee druppels water op dé grote held die in 1978 zo beroemd was: Superman, zoals gespeeld door Christopher Reeve. Mijn Neef daarentegen, Danny Moeskops, was altijd alleen. Tenzij wanneer hij, in het weekend, op de kamer van zijn drie jaar jongere Zus, “schooltje” moest spelen - behalve jonger was die Zus ook veel kleiner dan Den Danny, maar toch gaf zij hem, eender wanneer ze daar zelf zin in had, uiterst gestrenge wiskundelessen, inclusief examens, rapporten en zelfs huiswerk. Hij aanvaardde het van haar - want hij kon niet van haar weg.
Die weinige keren wanneer hij toch wél buitenkwam, die Neef van mij, beving hem een gevoelen van dreiging; met name omdat hij eens één keer, toen hij een jaar of tien was, heel erg gepest was geworden - een trauma dat hem overkwam, dat best vreselijk was, maar waarom hij in de familie aldoor werd uitgelachen; het verhaal van toen Den Danny er eens toe gedwongen geworden, paddenkullen te eten.
DE PADDENKULLEN VAN DE AA
Ik vraag mijn vrienden nooit om hulp, ik betààl liever voor een anonieme, professionele verhuisploeg of voor een beroepstuinman, dan dat ik mijn kennissen voor iets zou opbellen - en dat heeft, geëerde lezer, één goede reden: ik wil ook zélf, als het kan, nooit ofte nimmer worden opgetrommeld door anderen, om bij Jan en Alleman, op goed geluk, het onkruid te komen wieden, te pas en te onpas. Niet dat ik een luierik zou wezen - maar: als je niet uit je doppen kijkt, dan is het altijd wat. Dan heb je nooit meer tijd voor jezelf - en dat, terwijl onze dagen toch, waar of niet?, alsmaar korter worden.
En toch: een paar dagen geleden, tussen dit schrijfwerk hier door, zag ik mij er, nolens volens, toe wél overgaan, het klopt, om bij vrienden thuis, voor geen geld maar op hun aandringen, op een ladder te gaan staan - speciaal om daar de zogenaamde “blauweregen” van de muren te helpen trekken. Klimop is altijd erg mooi - voor éven. Direct daarna, na die eerste, korte bloei, vreet het je gehele huisbouw aan.
De reden waarom ik nu toch wél ging, had veel te maken met het feit dat deze vrienden woonachtig heten in de zwaar onderschatte gemeente Grobbendonk. In Grobbendonk wonen maar 7.000 mensen, maar ik ken ze bijna allemaal - en dat komt dan weêr, alles bijeen, omdat ik daar met veel plezier aan de oevers ga zitten van de Kleine Nete.
De kracht van de Kleine Nete, die bestaat hieruit: zij neemt het over van de ziekelijke, dunne, onuitstaanbare rivier genaamd de Aa. Van alle waterwegen, Kempische kanalen en Vlaamse binnenzeeën, vind ik de Aa de aller-ergste die er bestaat.
Toen ik een bengel was van een jaar of acht, ging ik geregeld, maar tegen mijn Moeder haar wensen in, uit spelen met een stel minder goeie vrienden van mij in Gierle - een stel belhamels die iedere woensdagmiddag tezamen kwamen in de zogenaamde “Hof Van De Pastoor”, om daar met stenen te gooien, om daar katjes vast te binden, of om daar, zoals eens gebeurde, met een lange, houteren stok zodanig langdurig in een hangende horzelkorf te staan koteren, dat die ineens, op een moment, op iemands kop naar beneden viel. Die middag bestond hun plan eruit om laattijdig, terwijl het aan de firmament reeds was beginnen te bewolken, naar een bende “paddenkullen” te gaan kijken, zijnde de Kempisch benaming voor kikkervisjes. Als aanstaand Nobelprijswinnaar in de biologie kon ik daar geen neen tegen zeggen. Dus wij, toentertijd, op onze zelfgemaakte BMX’en, tien minuutjes fietsen tot aan de soppige, ondiepe zogenaamde Aa - die vermaledijde waterloop!…
Mijn vriendjes lieten het aan mij over, om die paddenkullen te vangen, in mijn brooddoos - en toen gebeurde het, merkwaardig genoeg, dat, van in de verte tussen de maretakken, mijn fameuze aangetrouwde Neef, de genaamde Danny Moeskops, daar ter plekke arriveerde - wat inderdaad erg raar was, hij hoorde hier niet thuis, hij droeg een lange, nichterige broek en hij was met een meisjesfiets, allicht van zijn Zus.
Hoe het precies begon, weet ik niet meer, maar na een zeer korte tijd reeds, lag hij plat op zijn buik in het gras, en waren die sloebers met zijn allen bovenop zijn borst gaan zitten. Twee anderen nog, hielden zijn armen vast. “Help!” Riepen ze naar mij - dus ik schoot ze nog te hulp ook, wat moest ik anders?
Dan kwam de grootste slungel van de bende tussenbeiden, iemand die steeds, zeer toepasselijk dan ook, “De Lange” werd genoemd - zelfs door de Pastoor van Gierle werd hij “De Lange” genoemd. Deze “Lange” kneep eerst mijn Neef zijn neus dicht, zodat die zijn mond wel moést opendoen, namelijk om adem te halen; en dan stopten ze hem, vervolgens, de ene dikke paddenkul na de andere in zijn mond.
Nog terwijl ik hem die vreselijke, walgelijke beestjes min of meer zag moeten doorslikken, dacht ik wél stilletjes doch ferm bij mezelf: “Wacht maar, rotzakken! Ooit op een dag, zullen jullie zien, dan ga ik een beroemde, gevierde schrijver van boeken worden - en dàn, dàn ga ik hierover schrijven!!”
Die boosdoeners heetten Erik Sips, Peter Maes, Jan Vander Eycken en Gerrie Dekelver. “De Lange” heette in het echt, geloof ik, Lathouwers, Gerrie Lathouwers of zo…
Dus dààrom, lezers, ga ik wél graag naar Grobbendonk; juist dààrzo is het, dat de duivelse waterloop “de Aa” immers ophoudt bestaan. De Aa is maar een samenvloeisel van een paar hopeloze plassen en beken, die inspiratieloos kronkelen doorheen de Liereman, Arendonk en Ravels: de Wouwerloop en de zogenaamde Nattenloop - welke rivier wil er nu “de Nattenloop” worden genoemd? Een normaal mens krijgt diaree als hij daar nog maar aan zou denken…
De Kleine Nete is zoveel meer edel! 44 kilometers lang, voerende van Retie naar Lier - jawel: de Kleine Nete is de Ganges, de Nijl en de Huang-Ho van de Kempen!!
DE VLOEK VAN DE FAMILIE MOESKOPS
Zoals in hoger in dit belangrijk leesboek reeds werd aangekruist: mijn neef Danny Moeskops en ikzelf waren geen bloedverwanten. De jongere zus van mijn eigen Moeder werd voor mijn Neef een tweede Moeder, een Stiefmoeder zodus, enige jaren nadat zijn eerste, biologische Moeder om het leven was gekomen. In principe zou ik mij te bedeesd weten, om dingen te beginnen schrijven over het hoe of het waarom van het overlijden van andermans Moeder, maar mijn Neef en zijn Vader begonnen er altijd zelf over, in de meest ongerijmde omstandigheden, tijdens het petanquen, bij de televisie terwijl we naar een tekenfilm keken (“Top Cat”, Hanna-Barbera, in de jaren 70 iedere woensdagnamiddag op de BRT-televisie, telkens vlak voor, ook wekelijks, de nieuwstee aflevering van “Het Zwaard van Ardoewaan”.) In het jaar 1975 had de biologische Moeder van Danny Moeskops drie keer na elkaar een auto-ongeluk - eerst twee keer na elkaar in één en dezelfde straat, met name in een straat die heet, merkwaardig genoeg, de “Rauwelkoven” - zélfs door daar twee keer naar elkaar tegen één en dezelfde gevel te slippen. “Da’s wat anders dan iemand die het gras komt afrijden,” aldus die Vader Moeskops, als betrof dit een grap, hoewel hij toch niet lachte. De derde, fatale keer botste ze daar, niet echt “snel”, maar wel op een verkeerde manier, nauwelijks honderd meters verderop, tegen een hoog, bakstenen gebouw daar op de hoek, een torentje waarvan tot vandaag de dag toe zelfs het bestuur van Geel noga altijd niet kan zeggen of dat nu een watertorentje is of een ellentriekkot of een vreemde kapel.
Die Moeder was een Lathouwers, in wier familie de fatale levenseindes bijna erfelijk schenen. Het zou ons te ver leiden om die gehele stamboom daar nu op te gaan uitkammen, al zou dit wél zeer boeiend materiaal opleveren; maar alleszins wil de legende dat haar overgrootvader de beroemde Dennis Lathouwers was, die ten onrechte levenslang, dus tot aan zijn stervensuur toe, in de gevangenis was gegooid. Een verhaal dat ons leidt tot bij één der vele zogenaamde “tuibruggen”, waar ’s lands fameuze Albertkanaal van vergeven is.
Een tuibrug zijnde een brug waarbij aan pylonen bevestigde kabels met een trékkracht het rijdek overeind houden. Het verhaal van de tragische voorvader van Danny Moeskops brengt ons, meer specifiek, tot bij de tuibrug ter hoogte van de gemeente Godsheide - Godsheide ligt wel niet in de ons zo dierbare Kempen, maar toch ook niet in Congo.
De brug van Godsheide is de langste tuibrug van gans België.
Eind 19e eeuw heeft Godsheide door de aanleg van de plaatselijk vaart keihard afgezien. In de jaren 30 van de vorige eeuw, werd het indrukwekkende water van het Albertkanaal veelal rond de Kempische dorpen héén gebogen, bedaard en bedachtzaam; maar twintig jaar tevoren ging men, met zijn meer lokale vaarten, veel doldriester te werk, en al zeker inzake Godsheide was beslist geworden, de zelfverzonnen vaart daar dwars door de dorpskern te graven.
Om de bewoners zonder veel omweg van de ene kant van het kanaal naar de andere kant te krijgen, werd er een overzetboot gebouwd, die door een stadsarbeider met een stalen kabel werd voortgetrokken. Op 14 februari 1914 liet een onderwijzer die aan de zuidelijke kant van het kanaal lesgaf, maar die naar Genk wilde om daar zijn tram te halen, 57 kinderen en 4 volwassenen toe op het vlot. Vlak na vertrek kwam het vlot onder water te staan en als gevolg van het geharrewar sloeg het vehikel overkop. 35 kinderen en twee volwassenen verdronken. De onderwijzer verliet Limburg - hij ging in Postel wonen - maar de stadsarbeider die het vlot bediende, werd als een zondebok aangewezen en, inderdaad, voor de rest van zijn ellendige, onrechtvaardige levensloop in de gevangenis gezet; Dennis Lathouwers, de voorvader van mijn Neef Danny Moeskops.
Toen ik een jaar of zes was en mijn neef een jaar of drie, zaten we tezamen met die Vader Moeskops in de auto - een gele deux chevaux, wat anders?, die echter de dunnetjes en zwak was om het onweêr te trotseren, waardoorheen wij ons een weg baanden, onderweg naar een poppenkast-voorstelling. Ik herinner mij nog dat die Vader toen, op een ogenblik, alwéér over de tragisch dood van zijn eega begon tje vertellen; ik kon toen nog maar nét lezen, maar ik weet nog dat we toen een wegenbord passeerden, waarop stond geschreven “Lutselus”. Exact op het moment toen die vader vertelde over het dérde, fatale verkeersaccident van die vrouw, passeerden we een bepaald bouwvallige, maar hoogvereerd bouwwerk - de Regina Pariskerk, zo leerden-ik later. Het was Kerstmis, de kerktoren was helemaal versierd, en juist toen die vader daar zijn bocht maakte, begon dat bouwwerk te schudden en te daveren, in zijn grondvesten. Kon dit waar zijn? Ik geloofde er zelf niéts van. Maar - hoe vreemd: véle jaren later, in 2010, passeerde ik die kerk opniéuw, en zelfs opniéuw met Kerst, namelijk om 4 uur ’s nachts, en ziedaar: precies voor mijn twee onverschrokken oogbollen zag ik het toen gebeuren, hoe deze prachtkerk zelfs voor 95% in mekaar begon te zakken - hoe kon dit? Wie me niet gelooft, kan het nazien op YouTube. Met Jozef en Maria als mijn getuigen, sprak ik daar en toen, ogenblikkelijk, hardop, het oprechte voornemen uit, om nooit van mijn leven ooit nog met Kerstmis de auto te nemen (op de Kerstavond van 2013 nam ik tezamen met mijn gezinnetje, en ook mijn Grootmoeder, de trein, bijzonderlijk die van Antwerpen naar Turnhout: totdat daar, precies tussen Lier en mijn eindbestemming, m.a.w. exact ter hoogte van Nijlen, een gigantische kastanjeboom op de rails neerstortte - zo aangeblazen door Jahwe's opnieuw met de Kerst op ons afgestuurde noodstorm…)
IK WAS EEN FAN VAN HEM
Vast heb ik nu, betreffende mijn verhouding tot Den Dannie, een verkeerde indruk bij jullie gewekt. Wel degelijk was mijn Neef mij enorm genegen - al zeker gedurende de allerprilste jaren van mijn jonge leven. Op de speelkoer op school mocht hij worden uitgelachen om zijn naam alleen al, bij ons thuis en in familiaal verband was hij me juist het tegengestelde van een Schlemiel. Zelf had ik vier of vijf Broêr en Zussen (ik heb ze nooit echt kunnen tellen, ze zaten nooit stil), ik droeg de “afgedragen broeken” van mijn oudere Broêrs, ons speelgoed was altijd kapot, er raasde altijd een ongebreideld lawaai door ons huis, als we speelgoed hadden waar batterijen voor nodig waren dan waren die batterijen altijd plat, en mijn handen zagen altijd groen vanwege de eikenboom bij de buren, waar ik in klom. Danny Moeskops leek een enig kind - hij had wel een jongere Zus, maar die was zeer deftig en afstandelijk, die zag je bijna nooit. Dat wil zeggen: ze waren wel altijd samen - behalve juist wanneer wij bij ze op bezoek kwamen, dat sloot die zich voor ons af.
Dus hij had alles, Den Danny, dat ikzelf, met mijn zestien Broers en wilde Zussen, moest mankeren. Zijn kleêren waren netjes gestreken, aan zijn mouwen hing er ook nooit één gedroogde snottebel. Soms liet ik mijn aangezicht met opzet, maar voorzichtig, tegen zijn onderhemdje aan hangen - om de heerlijke geur te mogen opvangen van de onberispelijke wasverzachter, waar toen de Zus van mijn Moeder inmiddels de verantwoordelijke voor was.
En ja: zoals ik hém bewonderde, zo kon, op zijn eigen beurt, Den Danny mij niet velen zonder een gewaarwording van, behalve bewondering, ook een zekere, vage schrik voor alles waar ik voor stond. Als hij me tezamen met mijn zes, zeven Broêrs voor zijn huis in Weelde-Statie zag arriveren, was dit volgende het allereerste dat hij presteerde: hij begin metéén al zijn speelgoed te verstoppen. Vooral zijn autootjes, die we eens, op een keer, één na één integraal over het puntdak van hun huis aan het gooien waren geweest. Hij vond mij een barbaar - en ook zelf voélde ik mij een barbaar, ook zelf vond ik dat ik liep als een barbaar en dat ik eruitzag als een barbaar - langs zijn ogen om. Dus hoe meer hij me lief was en hoe harder ik genoot van ons tezamenzijn - doch hoe erger ik mij ook, precies tegelijkertijd, ongezeglijk, scheen te moeten schamen voor mijzelf.
Op de photo hiernaast in dit boek, zie je mijn Neef als een kleuter staan voorlezen uit zijn nieuwjaarsbrief. Ik ben die jongen daar rechts naast hem. Zoals je kan zien, was ik één en al bewondering voor hem. Ik vond zijn brief vlekkeloos en slim geschreven, en ik stond er verbaasd om dat hij al zo goed kon lezen. - Pas vele jaren later kwam ik via via te weten, dat die brief niet door hemzelf was geschreven - én zelfs niet eens door zijn schooljuf, maar wel dat het een voorgedrukte nieuwjaarsbrief betrof, die al decennia lang ieder jaar opnieuw werd gebruikt. Bovendien stond Den Danny die brief ook niet voor te lezen, maar had hij die van buiten moeten leren - een opdracht waar hij naar het scheen zelfs veel meer moeite meê had gehad dan de gemiddelde andere kleuter in zijn klas.
Maar goed - zelfs als ik toén al, beste lezers, van dié valsheid-in-geschrifte op de hoogte zou zijn geweest; het zou toch niets hebben kunnen afdoen van mijn algemene achting voor hem.
Maar ik was erg naïef, niet alleen toen ik een kind was. Dat is nog maar sinds een jaar of drie dat ik van het gros van mijn naïviteit ben afgeraakt, door omstandigheden.
ONZALIGE COMMUNIE
De drastische, fatale breuk in de vriendschap tussen Den Danny Moeskops en ikzelf is er niet in één keer gekomen, maar in twéé keren, in kracht in gelijke mate over de beide keren verspreid.
De eerste breuk deed zich voor in het najaar van het jaar 1981. Dat komt toevallig goed uit, wel - want mijn vorige boekje in de Kempenkrak-reeks betrof toch vooral de jaren zeventig; terwijl we hierzo, voor deze nieuwe geschiedenis, de jaren 80 aanvangen…
Dat dit dan moet beginnen met een communiefeest, is wel een paradoxaal iets, omdat het, zeker in de Kempen, uitgerekend de jaren 80 zijn geweest, die hebben getekend voor de definitieve ondergang van de katholieke Kerk. Natuurlijk deed de gemiddelde tiener uit Retie, Grobbendonk of Balen wél nog, zonder enige discussie, zijn Plechtige Communie zoals het hoorde - maar eigenlijk geheel niet meer uit overtuiging. De enige reden waarom we er nog allemaal aan meêdeden, was eigenlijk alleen nog maar om onze Moemoes een plezier te doen. Onze Moemoes zouden het als een kwetsende belediging maar ook als een existentiële bedreiging hebben ervaren als we er niét aan meêdeden. Dus dat was, als het ware, nog één laatste plichtpleging - niet eens meer aan de Pastoor, maar aan onze Voorvaderen.
Zo waren de eerste twee of maximaal drie jaren van de jaren 80 ook de allerlaatste jaren, welgeteld, waarin de Kempenaar het nog vermocht meê te maken dat met Aswoensdag, bij aanvang van de Vastentijd, de dorpelingen ieder voor zich een kruisje op het voorhoofd gingen laten zetten. Dat kruisje werd door de Pastoor met zijn duim boven je wenkbrauwen getekend, het as zijnde afkomstig van verbrande palmtakken, die goed op voorhand, namelijk het jaar tevoren al, met Palmzondag, werden gezegend. 46 dagen voor Pasen markeerde dit kruisje een periode van bezinning, van boetedoening en van spirituele voorbereiding op de herdenking van de verrijzenis van Jezus Christus; maar dat beseften we niet, we bleven gewoon met dat kruisje op onze kop met onze BMX’en door de bossen racen, meisjes kussen, vogels doodkatapulteren.
Net zolang als we onze Plechtige Communie nog niet hadden gedaan, bleven we op de lagere school ook de lessen godsdienst bijwonen. In iedere klas van vijftig leerlingen, waren er drie of vier leerlingen die geen godsdienst volgden maar zedenleer, en was er ook één leerling, meestal uit Breda of een enkele keer zelfs uit Brazilië, die “protestantse zedenleer” volgde. Echter: meteen nadat we onze communie achter de rug hadden, gingen we nooit meer opnieuw naar de kerk of de catechese, en switchten, dus bij de aanvang van het eerste middelbare schooljaar, zonder uitzondering àlle leerlingen van godsdienst naar zedenleer. Niet dat onze Moemoes dààr dan “blij” om waren - maar goed, omdat we onze communie toch in ieder geval gedaan hadden, waren we wel op een of andere manier gered van de duivel.
Maar voor die drie of vier leerlingen die zelfs in de lagere school reeds zedenleer hadden gevolgd, was dat een pijnlijk gezicht op zuivere hypocrisie; dat vandaag dus opeens de klassen zedenleer propvol zaten.
DEPRESSIEVE VADER
De overgrote meerderheid der Kempische communiefeesten in de jaren 80 greep plaats in de maand mei, traditioneel de “Maria-Maand” genoemd, door de komst van de lente alsdan, de vruchtbaarheid en het nieuwe begin. Adolescenten hadden dan tegelijk ook een perfecte uitvlucht om naar die feestjes niet meê te moeten, omdat die dan zogezegd onderhand moesten zijn beginnen te blokken voor hun examens.
Het Plechtige Communiefeest van Den Danny greep in 1981 echter plaats in de maand oktober. Dat kwam omdat de Vader van Den Danny Moeskops, Nonkel Achille, onderhevig was aan chronische depressies, die in regel juist in de lente het heftigst lieten gewaarworden. Om die reden hadden die Nonkel Achille en zijn vrouw, Tantiet, hun leven zodanig ingericht, dat ze in het voorjaar voornamelijk in Mallorca vertoefden, Tantiet alleen af en toe, Nonkel Achille meer obstinaat; in theorie omdat ze dan verbouwingen hadden aan hun buitenverblijf daar; mijn gehele kindertijd lang werd door iedereen bij ons in de familie, de reisbestemming “Mallorca” met “verbouwingen” geassocieerd - alsof heel Mallorca een geheel leven lang van Noord tot Zuid één verbouwingswerf moest zijn, zo leek het.
Weshalve werd de datum voor dit communiefeest tot helemaal nà de zomervacantie gekatapulteerd (na een zekere familieruzie; want eerst wilden ze hun communiefeest eind juli, tijdens het bouwverlof doen; maar een hele resem Tantes waren daar bijna hysterisch om geworden, “Tantiet moet niet denken dat wij onze reisplannen voor haar gaan aanpassen!!”) Zo kwam dit fatale Communiefeest ten slotte plaats te grijpen op een zondag, meer bepaald zondag 25 october 1981.
Ook dat jaartal was overigens krankzinnig. Den Danny had zijn plechtige communie eigenlijk drie jaar eerder moeten doen, in 1978; maar om economische redenen, had men er zolang meê gewacht: omdat zijn feest dan kon worden gecombineerd met dat van zijn Zus.
In de meeste gezinnen gebeurde dat andersom: dat een Zus of een Broêr, om zo’n feest te combineren, zijn of haar communie te vroég deed, dat die meê naar omhoog sprong, in plaats van zolang op de ander te wachten. Bovendien ging dat dan nooit over méér dan een sprong van hooguit één jaar. Een sprong of een brug van drié jaar, dat was echt ongezien. Ook dit had wel te maken met die chronische depressies van die Vader.
ZAAL LUX
Die datum, 25 october 1981, zou mij uiteindelijk totaal nefast komen te blijken. Eén maand tevoren was er mij een ticketje cadeau gegeven voor een heel ànder feestje, dat voor echter precies op diezelfde dag op de agenda stond getekend: een rock&roll-optreden van één of ander opkomend muziekgroepje in een muziekclub in Herenthout. De naam van dat groepje, U2, zei niemand iéts, maar die muziekclub zelf sprak des te meer tot de verbeelding.
Vandaag de dag is Herenthout, tussen Nijlen, Wiekevorst en Olen, of meer van dichtbij gezien nabij Herentals, tussen Morkhoven en Bevel, de allerenige Kempische gemeente ooit, die kan stoefen met een Engelstalige Wikipedia-pagina - en wel helemaal terecht; niet alleen omdat de wereldvermaarde choreograaf Wim Vandekeybus daar is opgegroeid, maar meer nog omdat daar dus de legendarische live muziekclub Zaal Lux was gevestigd.
De geschiedenis van deze locatie is inderdaad best lollig. Iron Maiden speelde wel eens in het onooglijke zaaltje “Biebop” in Vosselaar, en in De Singer in Rijkevorsel kwam de levende legende Oscar Peterson wel eens aan een vleugelpiano te zitten; maar Zaal Lux slaat alle records. Dire Straits, Dead Kennedies, The Talking Heads, Anne Clarke, en vele andere echte super-acts kwamen daar het beste van zichzelf geven. De beheerders van Zaal Lux, de zogenaamde “MAF”-brothers, hadden een deal met de gekende Leuvense programmator Herman Schueremans; om, eêrtijds, te kunnen uitvissen of deze ofte gene band wel of anders juist niét helemaal geschikt zou zijn om op zijn eigen fêstival, Torhout-Werchter, te komen spelen, liet hij die eerst in Zaal Lux een soort showcase komen opvoeren. Dus die bands deden daar toch, voor een zaaltje voor maar 200, 300 mensen, hun stinkende best, wetende wat ervan af zou hangen. Meestal waren die bands op dat moment dus nog nét niet wereldberoemd, en dreigden ze zeker in het Kempenland meestal voor een halflege zaal te zullen belanden - de gewoonte was dan, op de valreep De Kreuners uit Lier op te bellen - om extra volk te lokken. Als De Kreuners kwamen, dan wél wilde de jeugd in de buurt daar Bus 151 voor pakken…
Ook dié dag, 25 october 1981, moesten De Kreuners op de valreep als aan de hoofdact, U2, worden toegevoegd.
In 1981 was deze zaal nog maar een nauwelijkse drie jaar bezig, begonnen zijnde in april 1978 - maar vooral het voorbije jaar, 1980, was er werkelijk een zekere legendarische magie van beginnen uit te gaan, al zeker voor new wavers; mijn twee oudere Broêrs waren er zonet nog naar een optreden geweest van Siouxie And The Banshees, alsook, één maand tevoren reeds, van The Kids, van The Cure en van The Undertones. Dus zij wél kregen daar reeds, beste lezers, hun integrale verzameling “teenage kicks” cadeau - terwijl ikzelf, ondertussen, thuis moest blijven, gedwongen proberende vrede te nemen met, op de kamer van mijn oudste Broêr, die een eigen tv had, de viermiljoen-en-zevende aflevering van “Battlestar Galactica”, om 20:15u op BRT 1 (mijn Neef, Den Danny Moeskops, noemde die serie, abusievelijk maar obstinaat, “Baltazaar Galactica”. Ik vroeg hem dan: “O ja?? Wie is dan die Baltazaar wel helemaal??)
DE KOMST VAN DE NEW WAVE
Zowel ikzelf als de Kempische velden in het algemeen, werden voor de komst van de new onderhand wel helemaal gaargestoofd, mag gezegd. Zoals reeds werd aangekruist hierboven, mocht ik begin jaren 80 nog niet op café - maar wél was het voor minderjarigen kennelijk legaal om op fêstivals rond te hangen, waar in ieder geval nooit naar je leeftijd gevraagd werd. En die fêstivals begonnen nu juist, de ene na de andere, uit de grond te rijzen als paddenstoelen. Mijn eerste festival ooit, was in Meerle, 5 juli 1981: een fêstival genaamd “Woodstokje”. Daar herinner ik me weinig van. Met een vriend, en met achter het stuur de vader van die vriend, onderweg naar daar, had ik toen een half pakje cigaretten gerookt, bij nader inzien waren dat zogenaamde munt-cigaretten. Daar werd ik zo ziek van, dat ik daarginder na één halfuur al naar de tent van de Rode Kruis werd afgevoerd - wat ook wel rock&roll was, want wél hoorde je daar net zo goed de bassen dreunen. Op het eind van de avond was daar een optreden van Armand (1946-2015): “Ben Ik Te Min”.
De maand daarna mocht ik met mijn Broêrs meê naar het Sjock-fêstival in het gemeentepark van Gierle, acht kilomoters van onze voordeur vandaan, met alleen de E3-Putten tussen ons (die zouden drie jaar later worden hervormd tot “de Lilse Bergen”.) Daar in dat zonovergoten park speelden de Boxcars, Toy-metors en, onverbiddelijk, De Kreuners. Méér new wave was, exact één week daarna, het derde fêstival waar ik meê naartoe mocht: het Bemd-fêstival in Arendonk: met het totaal geniale, opzwepende Arbeid Adelt, maar ook het schrandere groepje Beri Beri - in dat groepje speelden Hugo Matthysen, Jan Leyers, Marc Kruithof en de totaal zalige, totaal onderschatte Romeo Spinelli - alsof ik toén al wist, dat die laatstgenoemde véértig jaar later nog een van mijn beste vrienden ooit ging worden.
Ook was er een optreden van 2 Belgen (En met als hoofdact… De Kreuners…)
Dus goed: in de maand october van datzelfde jaar was ik helemaal klaar voor dat optreden van dat groepje “U2”, waar nog nooit iemand van had gehoord. Maar dat kon dus mooi niet doorgaan - want bij nader inzien, dat wisten we al van in april, bij nader inzien moesten we naar dat verdomde communiefeest van De Moeskops.
OOK IK WAS TEGEN KERNRAKETTEN
Zaal Lux kon destijds, naar het scheen, aan nog geen volledig 250-tal mensen onderdak bieden - en toch kregen de titanen van U2 die tent toen niet eens uitverkocht, zélfs niet met de hulp van De Kreuners. Dit kwam maar voor een deel doordat U2 nog maar in haar kinderschoen stond; bovendien kregen die Ierse rockers met een geduchte concurrentie te maken: uitgerekend diezelfde donkere, regenachtige zondag greep er niet overdréven ver weg, met name in Brussel, een zonder overdrijven historisch te noemen betoging plaats - met name de allereerste werkelijke, reusachtige anti-raketten-betoging in België ooit. De regering Eyskens was zo las ik pas vele jaren later, zonder veel tegenwerking aan het toegeven geweest aan de druk van de NAVO om, tegenin de Russen, een integraal stel Americaanse kernraketten binnen te laten, eindbestemming Florenne, in Namen. Iedereen die daar tegen was, kon reeds sinds vele dagen daarvoor, aan de schoolpoort van zijn of haar eigen school, van allerlei activisten die daar opdaagden, voor vijf frank een ronde, gele sticker kopen met daarop genoteerd: “Godverdomme, weg die bommen!” Eerder al hadden die ook rond stickers aan ons verkocht met daarop een zonnetje, met daarrond de slogan: “Kernenergie? Neen, bedankt!”
Maar die stickers zouden niet volstaan, dus in tezamenwerking met het internationale “Word Disarmement Day” werd in Brussel een mars georganiseerd, die precies 200.000 mensen op de been zou brengen (het record zou echter pas volgen op zondag 23 october, met een stevige 400.000 deelnemers. Ter vergelijking: zovele decennia later de fameuze Witte Mars, was goed voor 250.000…)
In de idyllische zogenaamde Spechtenpad in Vosselaar, een doodlopend straatje met aan zijn uiteinde een uitgebreid dennenbos, woonde er, in een huis met een rond raam, een goeie vriendin van mij, luisterende naar de naam Hilde Buyens - we zoenden wel nooit, ze was drie jaar ouder dan ik, wie dacht ik wel niet dat ik was? Maar wél mocht ik haar platen van Blondie één na één uitlenen (Plastic Letters, Parallel Lines); behalve hier en daar van die bewuste kern-energie stickers, “Kernenergie? Neen, bedankt!”, had deze mooie Hilde tevens, op haar slaapkamer, een poster hangen van Che Guevara; dit scheen, op een of andere manier, tezamen te horen; als je van die ronde stickers tegen kernbommen of tegen kernenergie verzamelde, dan moest je kennelijk ook een poster van Che Guevara hebben - en trouwens ook nog eens, daarenboven, een zwart-witte poster van een sneuvelende soldaat, vallend op zijn knieën, met boven hem in grote letters: “WHY?”
Wie die Che Guevara preciés was, kon ik alsmaar niet begrijpen - alleen mocht ik merken dat hij, door zijn zwarte krullen en zijn dikke wenkbrauwen, een beetje aan de Nuyens deed denken, mijn leraar Latijn; en daar was effectief iets logisch aan, want wél begreep ik dat de Che Guevara alleszins iets met “Latijns America” te maken moest hebben…
Anyway, die Hilde liet me beloven dat ik die komende zondag dus met haar meê naar Brussel zou vertrekken, in jeugdhuis Het Spiraal in Rijkevorsel, in een Rijkevorselse straat die simpelweg heette “Dorp”, zouden er die zondag vroeg in de ochtend twee autobussen vertrekken, van Rijkevorsel naar Brussel, om pas laat ’s nachts weêr terug te komen. In één bus zou er, tijdens de rit, dus onderweg van Het Spiraal naar die betoging, een optreden plaatsgrijpen van Bremheks (het latere “La Cuenta”); en in die andere bus was er een optreden gepland van een groepje genaamd “Floeren Aap”, waarin een grote broêr van Hilde saxophoon speelde.
Een paar dagenlang verkeerde ik volledig in dubio. Het vooruitzicht om met dat grote, rondborstige meisje Hilde Buyens, in haar strakke, afgewassen jeans, zomaar tezamen op reis te zullen vertrekken, met al die grote kerels ook, om zo dan die gehele rock&roll van zo’n betoging te zullen mogen beleven, zonder gedoe over de vraag of ik nu meerderjarig was of niet, maakte was om crazy van te worden. Ik ging naar school in “Tatheneum” (het Koninklijk Atheneum in Turnhout) en ook daar was er al een paar dagen lang een heleboel jongens en meisjes over bezig, dat ze naar die betoging zouden gaan, vooral juist de stoere gevallen, vooral overigens juist die gevallen die, om eerlijk te zijn, zelfs al in de lagere school zedenleer hadden gevolgd; den Dave Beschuyt; de Michel Prinsen - die nog een àndere badge droeg, waarop stond geschreven: “’t Is mijn vriend, blijf eraf!”
Maar hoe kon ik dat combineren met dat optreden van U2 in Zaal Lux, waar mijn eigen oudere Broêrs mij wel, zeiden ze, zouden kunnen binnensmokkelen?
De tweestrijd werd echter vanzelf al beslecht, toen mijn Moeder mij er kordaat aan herinnerde: “Hu?? Jij weet toch dat Den Danny dan zijn communiefeest heeft??”
Of course, ja! Een communiefeest - in October! Yeah right!!…
HONDSEND
Dus niét live “I Will Follow” voor mij, welke single in die tijd toch wel reeds, enigszins tot het gemiddelde scoutslokaal was weten door te dringen. En ook geen kans op toch wél een tongzoen van Hilde Buyens op de achterste bank van de autobus van de Anarchy Tour. In plaats daarvan dus naar dat communiefeestje - dat, zo werd algauw duidelijk, gedoemd was om plaats te grijpen in het inmiddels niet meer bestaande hoeve “de Ambrosiushoeve” in Herselt, meer bepaald in een gehucht binnenin Herselt dat, tot heden ten dage, genoemd wordt “Hondsend”.
Dat wil zeggen; die Ambrosiushoeve bestaat wél nog, maar werd nu inmiddels, bijna een halve eeuw later, vijf keer herbouwd; vandaag is die plek totaal geschikt voor bedrijfsfeesten, babyborrels en sponsorwervings-acties. In 1981 was die antieke, verwaarloosde stek van de Abdij van Tongerlo een slecht verlicht tochtgat, met versleten rieten meubels volgestouwd, in het midden van een bijna moerasachtige braakgrond. Zoals de naam van die côté, “Hondsend”, ook wel reeds deed vermoeden. Je zou immers aannemen dat die plaatsnaam, “Hondsend” zou willen verwijzen naar een plaats waar “geen hond aan zijn einde” zou wensen te komen, zelfs niet voor geld, of anders naar een plekje in het midden van nowhere, bekend staand om een geur die, nog in het beste geval, zou kunnen doen denken aan het “achterend” van, inderdaad, de eerste de beste “zwerfstinkhond”. Al is de waarheid eigenlijk nog suffer; “end” wil inderdaad wel zeggen: “het einde van een bepaald gebied”, maar die “hond” komt eigenlijk van “hont’, zijnde een lengte-eenheid voor landmeters; een “end” is een optelsom van “honderd roeden”. Hoeveel meters dan weêr één roede zou beduiden, dat laat zich niet zeggen, want dit was, in de middeleeuwen dan echter, nog het ergste; dat die meet-eenheid van gebeid tot gebied verschilde. In het ene dorp was een roede pakweg drie meters en een half; maar in de andere gemeente zei men dan weêr dat één roede gelijk zou zijn geweest aan vijftien meters…
Met dit “Hondsend” zitten we wél in de kern van het hartje van de Antwerpse Noorderkempen; iéts boven Varendonk, Blaardonk en Zammel, iéts onder Stelen, Punt en Oevel, en precies tussen Tongerlo, Voortkapel, Oosterlo en Zoerle-Parwijs. Er loopt een klein Nete-riviertje genaamd de Wimp - bij de locale kinderbevolking opnieuw wel bekend om zijn levensgevaarlijke paddenkullen, maar er kan toch ook wel, desgewenst, worden gekajakt - zij het niet in de zomer, wanneer het water te laag staat; je kan op de Wimp alleen maar kajakken als het hard regent. Lijkt erg, maar is okay; omdat je als je kajakt sowieso kletsnat wordt, niks aan te doen, je mag al content zijn als je onderweg geen schoen of geen horloge verliest.
Ook Herenthout, waar U2 nu bezig was met spelen, lag hier maar een kwartiertje fietsen vandaan. Met hun optreden was, zonder dat iemand het besefte, nu zelfs de Kempen, onterecht altijd de “stille” Kempen genoemd, aan zijn ontkluistering begonnen, klaar voor de definitieve komst van de new wave als een levensstijl. Maar dat drong hierzo niet door, in die vierkanten feestzaal in Hondsend, waar ik wél, gebukt over een meurig bord volauvent, kennismaakte met een heel ander liedje, met name het Kempische volksliedje “’t Ga Rengeren”, zoals gezongen door Nonkel Richard. Dat was een “verre” Nonkel, dwz een Nonkel van mijn Neef maar dan langs de aangetrouwde kant; mijn Broêrs en mijn Ouders en ikzelf zagen hem alleen maar op dit soort familiefeesten, zodat we hem alleen maar kenden als een straalbezopen iemand met altijd een knalrode kop en een verhaspelde plastron. Maar hij deed in de verzekering en aannemelijk was hij op alle meeste andere momenten, wanneer we hem niét zagen, de nuchtere scherpzinnigheid zelve. Hij ging op een tafel staan en zong dit lied, dat wij allemaal moésten meêzingen, willen of niet.
’T GA RENGEREN
’t Ga rengeren, zei Van Engelen.
Da’s ni, zei Mie.
Da’s wel, zei Nel.
Voor wa ge wedt, zei Net.
Voor een fles wijn, zei Hein.
’t heeft al gedaan, zei Jaan.
Die Nonkel Richard woonde in Herselt maar was afkomstig uit Meerle. Het volkslied “’t Ga Rengeren” is heden effectief alleen nog gekend in het uiterste Noorden van de Vlaamse Kempen.
JALOERS EN VENIJN
Een Kempenaar is altijd eerlijk en daarom kan ik alleen maar in alle eerlijkheid zeggen dat ik naar alle hoogste waarschijnlijkheid ergens deep down ook wel stikjaloers moet zijn geweest op mijn Neef. Al moet dat dan de eerste keer ooit zijn geweest, want vroeger gunde ik hem altijd àlles - zijn speelkamer was mooier dan de onze, en ik oordeelde steeds dat dat terécht zo was. Nu op dit communiefeest in Herselt voelde het plotseling anders, misschien voor mijzelf als een act van “coming of age”. Met één hand protserig in zijn ene heup, met een andere hand een glas gele limonade omklemmend, stond hij aan de inkom van deze muffe, mislukte eetzaal aan zijn zogenaamde cadeau-tafel; de tafel waarop hij al zijn buitgemaakte katholieke geschenken, eens uitgepakt, netjes bij mekaâr kon uitstallen om ermeê op te scheppen. In een poging om mij, met veel moeite, van mijn eigen begeerte naar die spullen los te zingen, wees ik ze voor mij aan als zijnde “kinderachtig”, of “nutteloos”, of “afgezaagd” - vooral de aanduiding “afgezaagd” kon vaak erg machtig zijn om iets kapot te krijgen; van zodra iets of iemand “afgezaagd” was, kon men het wel vergeten; maar dieper vanbinnen deed het aanzicht op die cadeautafel pijn - doordat die geschenken daar alle bij mekaâr, de uitzonderingen niet meegerekend, best wel verdomd waardevol waren. Vandaag de dag zijn cadeaus voor adolescenten (en, net zo lief, voor volwassenen eigenlijk ook) per definitie totale brol; een gsm die binnen het jaar stukgaat, een gameboy die binnen twee maand weêr uit de mode is. 1981 was exact het laatste jaar waarin de geschenken die men elkaâr gaf, nog stevig en degelijk en betrouwbaar waren. Voor de heilige Plechtige Communie stond op nummer één stond het polshorloge, in de Kempen genoemd een “luizie”, voluit een “nief luizie”. Tien tegen één betrof dit dan een luizie van het Zwitserse merk Rodania - bijzonderlijk omdat ook Eddy Merckx, telkens hij de koers won, een leuzie droeg van Rodania. Drie jaar tevoren, in 1978, had die in Kemzeke zijn laatste koers gereden maar als voorzitter van de wielerploeg van C&A kwam die heden inmiddels nog méér in het nieuws dan ooit.
En inderdaad, ook dàt werd aan Den Danny, zoals aan iédere communicant, cadeau gegeven: een nieuwe fiets. Die lag niet op die tafel, maar die stond te blinken en mooi te wezen: staande tegen die tafel aan - wat ik ondraaglijk vond; een fiets binnen in huis, waar was dat goed voor.
En net klopte dat dat polshorloge en die jongensfiets, met zijn briljante reflectoren en zijn sticker van “Fietswinkel Vloeimans”, nooit van zijn leven kapot zouden gaan, dat die voor de rest van zijn leven deel zouden uitmaken van den Danny zijn zogenaamde uitzet. En dit, terwijl mijn éigen fietsen altijd na één jaar aan flarden hingen - gekocht als die werden, door mijn Ouders, in het verre Zuid-Nederland, waar, tot het midden van de jaren 80, fietsen en meubels en ook bankverrichtingen, drugs en benzine, een béétje goedkoper waren dan bij ons. Voor iets grotere aankopen gingen Kempische gezinnetje één keer per halfjaar een zaterdagnamiddag gaan winkelen in Breda.
Maar zo aanschouwde ik hem dus, mijn goeie Neef, ikzelf zittend aan een met wit crêpepapier overdekte eettafel, bij een bord tomatencrêmesoep met balletjes. Mijn neef streek zich met één hand door zijn dikke, nichterig opgephönde kapsel, met een verheven aangezicht het feestgedruis overschouwend als een fat uit het decadente Romeinse rijk - en voor de eerste keer ooit werd ik gewaar, dat mij liefdesgevoelens voor hem een bluts kregen. Geen scheur of geen krak, maar een bluts die er wel nooit meer uit zou kunnen gaan.
DE FAMILIE DRUYTS
De clan der Moeskopsen situeerde zich in de gebuurten rond Ravels, Zuidheikant, Hegge, Weelde en Weede-Statie; dus waarom nu met zijn allen, met hebben en houden, voor die achterlijke feestje moeten zijn getogen tot Hondsend bij Tongerlo? Waar overigens, een steenworp oostelijk daar vandaan, tot overmaat van cynisme, effectief ook een parochie is gelegen genaamd “Vorst” - maar dan een heel ànder Vorst dan het Vorst in Brussel, waar exact deze namiddag op exact ditzelfde moment, Hilde Buyens en haar vriendinnen in strakke jeans, aan het protesteren waren tegen kernraketten - maar dan zonder mijn hulp?
De toedracht was ons datzelfde jaar maar dan op eerdere familiefeesten al menigmaal uiteengezet; die depressieve vader van Den Danny, onze Nonkel Achille, werkte als camioneur voor een zekere glasvezelfirma, “Druyts N.V.”, die zich net zo goed in de buurt van Weelde wist, maar waarvan de directeur, Jos Druyts, juist dit jaar, druk bezig was, deze hoeve in Hondsend bij Tongerlo over te kopen. Dwz: hij stond op het punt om die hoeve van de Abduj Van Tongerlo over te kopen, maar hij twijfelde nog, omdat de EPC-waarde ervan zo erbarmelijk was - dit, zodoende, vele jaren voordat bij de gewone burgerij, zoiets als “EPC”, dat woord op zich nog maar, enige bekendheid genoot; maar die Jos Druyts was zijn tijd ver vooruit, op zijn bureau in de Bosvenstraat stonden diverse IMB-computers, gedreven door MS-DOS - dat wist ik toén allemaal niet, maar dat kwam ik vele jaren later te weten, door mijn eigen verbeten volgehouden obsessie voor research. In ieder geval hadden die mensen van de Abdij Van Tongerlo hem voorgesteld om de Ambrosiushoeve dan maar eens uit te testen, met name door daar zo eens een feestje te geven. Dwz Nonkel Achilles was eigenlijk min of meer gedwongen op dat feest hierzo in te richten. Als hij ervoor gekozen zou hebben, de communie van zijn Zoon en Dochter dichter bij huis te georiënteerd, in Weelde of contreien, dan was de kans aanzienlijk dat hij hiervoor ontslagen zou zijn geworden.
Weêrwaardigheden waarmeê ik de lezer niet zou hebben geambeteerd, ware het niet dat die nog van een uiterst hachelijk belang zou zijn voor het vervolg van dit verschrikkelijke verhaal, dat zich hier ontvouwt.
Dit communiefeest was om vijf redenen een afgrijselijk gebeuren, en vier van die redenen kennen jullie nu reeds. 1. Ik was liever naar U2 geweest, 2. Ik was liever met Hilde Buyens naar Het Spiraal en naar die betoging geweest, 3. Ik was jaloers op al die cadeaus van Den Danny, al voelden-ik tegelijk dat ik voor dit soort emoties inmiddels reeds al te zeer tot een volwassene was geworden en 4. Die Ambrosiuszaal was extreem ongezellig; tochtig, een schril witte verlichting, een verwaarloosde binnenplaats van verrot kiezel in drassige graszoden. Nu kwam daar nog dit vijfde onheil bij: het inzicht dat die Familie Druyts hier evenééns present tekende, om op deze manier een extra spanning in het leven te roepen, waar verder nochtans niemand om gevraagd had. Als Tante Liza per ongeluk een glas omstootte, dan keek iedereen metéén naar Jos Druyts, alsook naar zijn opgedirkte eega bezijden hem - ging die boos worden? Of kon hij ermeê lachen? Die Jos zei dan wel telkens: “Maakt toch niet uit?” Maar dat hielp niet, hun aanwezigheid legde een onophoudelijke sfeer van stress over de zaak, waardoor lol trappen nu wel echt definitiéf onmogelijk was.
Van écht doorslaggevend belang echter dit volgende: die Jos en zijn eega hadden ook hun twee Dochters met zich meêgenomen; Heidi Druyts en Nancy Druyts. Die Heidi Druyts was een totale seut, maar die Nancy droeg netkousen en had een kapsel waarin je met een béétje verbeelding een sfeer van new wave vermocht te onderkennen. Haar Moeder en zij hadden duidelijk ruzie, wat een goed teken was. Die Heidi bleef aldoor bij Mammie en Pappie aan tafel, ook toen de rest van de jeugd, zoals dat heette, een dansje deed op de versleten stenen tegelvloer, maar die Nancy maakte zich, zo zag ik, werkelijk om de haverklap uit de voeten, de ene keer naar de toiletten, de andere keer naar de vestière (duidelijk om daar, nochtans heimelijk, een pakje cigaretten uit haar jasje te pakken), en nog andere keren langs een zijdeur de zaal uit, de buitenlucht in.
Hoe ik het voor mekaâr kreeg, wist ik zelf niet, maar op een ogenblik stonden die Nancy en ik bij een regenton tussen de distels àchter de Ambrosiushoeve, half rustig en half gespannen met mekaâr babbelend over weinig dingen, en allebei een cigaret van haar rokend.
Bij nader inzien was ze niet écht mooi - al kon je misschien niet meteen zeggen waarom dan wel niet. Objectief overschouwd kon je bij haar toch flink wat vormelijke idealen gemakkelijk afvinken; blondharig, slank maar gelukkig niet mager, luie, schuins afhangende ogen - inderdaad alsof zij aldoor doende was, uit een bedsteê langzaam overeind te komen… Maar haar wangen waren te bol, haar glimlach had iets schaapachtigs… Terwijl we vanzelf dichter na elkaâr toe negen, hoorden-ik weêr die ene, waarschuwende preek van mijn Zus; een levensmotto dat ze mij eens één keer, maar met veel nadruk, had Diets gemaakt toen ze me had betrapt, of toch bijna, op een tongzoen met een meisje van bij ons in de Merellaan - dat meisje was echter snel weêr naar buiten gerend toen mijn Zus was binnengekomen.
“Zeker de eerste keer wanneer je seks hebt, moet je er écht wel zeker van zijn dat dat meisje je volle goesting is. Ze hoeft niet direct de ‘vrouw van je leven’ te zijn, want ook dat is quatsch. Maar die eerste keer is iets heel speciaals, daar moet je echt zorg voor dragen, die kans krijg je maar één keer en als je daar licht meê omgaat, dan is dat iets waar je je leven lang spijt van gaat hebben - dat is dan iets dat voor de rest van je leven nog aan je gaat blijven gaan plakken.”
Dus inderdaad: toén was er niets van gekomen, van die combinatie tussen die Nancy en ikzelf. Doch geen reden heb ik om dit nog langer voor jullie te verhullen: later in mijn leven, en dus een beetje verderop in dit leesboek, zou die Nancy, nolens volens misschien, dé mevrouw komen te worden, aan wie ik, in geheel andere omstandigheden (maar niet zo héél anders), mijn teêrgeliefde maagdendom zou verliezen - een wederzijds iets, als we hààr op haar woord mochten nemen, en waarom niet.
TANTE LISA ZIEKENHUIS
Dat event draaide nog uit op een enorme sisser. Een grote hit dat jaar was het liedje “Making Tour Mind Up”, van het Engelse popgroepje “Bucks Fizz”, dat toen precies zes maanden eerder, gewonnen was op het Euro Song Festivâl in Dublin. Mijn Neefjes en Nichtjes en een paar van mijn Tantes gingen weêr de dansvloer op, maar zelf was ik, pas voor een zoveelste keer weêr terug naar binnengekomen, enigszins misselijk van een mislukte chocomousse of zo, stijf als een hard aan een tussendoor blijven stilstaan. Toen zag ik de bejaarde, zeer mollige Tante Lisa naar binnen komt gewaggeld, voor de honderdste keer van de toiletten teruggekeerd; ze schoof haar stoel naar achteren, draaide zich om en maakte zich klaar om te gaan zitten. Die stoel wist zich binnen mijn handbereik, en precies op dit kruispunt in de geschiedenis, juist terwijl zij reeds begonnen was, haar zittende beweging te voltrekken, juist toen zag ik mijzelf er, tot mijn eigen ontzetting, toe over gaan, die zitstoel onder haar kont weg te trekken. Zij viel op de grond - meteen, toevallig of niet, stopte de muziek; iedereen keek om naar wat er gebeurde. Tante Lisa maakte geen geluid of niks, maar strekte zich uit op haar rug, zo blijvende liggen waar ze lag. Zonder iets te zeggen of zonder iets te doen.
In het meest dichtst bijzijnde huis in de buurt werd er een ambulance gebeld - Jos Druyts had wel, zei hij, een “beeper”, dus die kon wel eender waar hij zich bevond, mensen “beepen”; “maar ja,” zei hij, “daar ben je nu niks meê.”
TGA RENGEREN ZEI VAN ENGELEN bij Tante lisa
nek gebroken met ambulance voor een deel da feestje naar de botten
dus sindsdien boterde da ni meer
en nu, paar jaar later, "midden jaren 80", wanneer dees verhaal, was dat dus ondertussen, een beetje voorspelnbaar, een revueschijter geworden

























Geen opmerkingen:
Een reactie posten