20 - HET DOEK VALT
De volgende morgen was Isabelle al vroeg naar de kapper. Hij en Harold zaten alweer samen te ontbijten. ‘Malky is een bruut. In plaats van die jongen te laten uithuilen! Nee, schudt hij hem door elkaar en schreeuwt: Wat valt er te snotteren, kerel! Of is dit wel jouw vader?’
‘En was het ook zijn vader?’ wilde Harold weten.
‘Eenmaal zijn emoties te boven, ontkende hij het met klem.’
‘Vreemd dat hij huilde.’
‘Ik vermoed dat hij meer weet, maar niks durft zeggen. Beter had Malky hem zachtjes op de rooster gelegd.’
'En de tweede zak?'
‘Die hoefde niet opengemaakt. Naast volledig verkoold, was het lichaam ook onthoofd. Zolang het tegendeel niet bewezen is, wordt aangenomen dat het om Carlyles vrouw gaat.’
Harold stak een lepel in zijn bord cornflakes. ‘En wat denk jij, Pa? De zaak Derycke schijnt je ongewoon aan te grijpen!’
Een langdurige hoestbui verhinderde Joseph van zijn stem gebruik te maken.
‘Ga naar de dokter, Pa. Het zweet staat in druppels op je voorhoofd. Je hebt koorts.’
Hoewel Harold het beslist goed meende, voelde Joseph zijn bezorgdheid aan als iets dat hem ten laste werd gelegd. Met als voorwendsel in de tuin een luchtje te scheppen, wandelde hij naar buiten en ging op de bank zitten, in de schaduw van een bloeiende wingerd. Gedachten had hij niet. Het was eerder of hij de wingerd beleefde als een roerloze koortsdroom waarin de tijd stilstond. De schaduwen op de grond namen de grilligste vormen aan. Met enige fantasie kon hij tussen het onkruid het afgehouwen hoofd van mevrouw Derycke zien. Kalm, zonder een spoor van afgrijzen, nam hij die bloem van een vrouw als een levende beeltenis in zich op. ‘Het is niet mijn schuld Kitty,’ hoorde hij een innerlijke stem. ‘Het is de schuld van jouw echtgenoot. Dat ik uitzonderlijk afstand deed van mijn beroepseer, kwam door zijn toedoen. Zoals vorige week in de supermarkt. In plaats van een gewetensvolle detective liep daar een geil hondje achter je aan. Dat je een elegante rok droeg met hoge split waaruit af en toe een van je fraaie knieën kwam gluren, had me onverschillig moeten laten. Zelfs had ik al een smoes om je aan te spreken. Jammer, toen ik met mijn woorden in gereedheid achter een rek vandaan kwam, stond je met een verdachte heer te praten. Zijn grijze regenjas leek wat op de mijne. Onopvallend liep ik jullie met mijn boodschappenwagentje voorbij en het enige wat ik opving, was je hese stem: ‘Vrijdagavond, ja dat kan wel!’
(WORDT VERVOLGD...)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten